Racismedebat: laten we de Amerikanen niet zo napraten

21 mei 2017Leestijd: 4 minuten
Een protest op de campus van de Amerikaanse universiteit Berkeley in California - Foto: AFP

Als ik naar het Nederlandse racismedebat kijk, zie ik geen groeiend emancipatoir bewustzijn, maar een klein land dat klakkeloos de nieuwste onzin van links Amerika napraat, schrijft Eric C. Hendriks.

Begrippen als ‘wit privilege’, het ‘onderdrukte zwarte lichaam’ en ‘institutioneel racisme’ zijn laagwaardige importproducten. Inhoudelijk brengen ze weinig. Ze schetsen een simplistisch (letterlijk zwart-wit) beeld van de maatschappij. Dat het als discours toch invloedrijk is, komt door de centrale rol van de VS in de wereld.

Spreken zoals Amerikanen geeft meer prestige

Als je over iets spreekt zoals de Amerikanen erover spreken, dan klinkt je al snel legitiemer. Hoe vreemd dat ook lijkt, het komt in de geschiedenis vaak voor dat men in alles opkijkt naar een ver weg gelegen ‘prestige-centrum’.

Socioloog Salvatore Babones vergelijkt de huidige positie van de VS in de wereld met dat van de Chinese Ming-dynastie in Oost-Azië (1368-1644). Toentertijd was het Confuciaanse China het centrum van de Oost-Aziatische wereld. Koreaanse en Vietnamese elites presenteerden zich als Chinese mandarijnen. In Seoul en Huế verrezen kopieën van de Verboden Stad in Peking. Ondertussen verschilden Korea en Vietnam qua cultuur en maatschappij stiekem toch behoorlijk van China (meer invloed van de traditionele aristocratie). Maar op het officiële niveau presenteerden ze zich als mini-China’s. China was de standaard. Alles wat Chinees oogde, oogde legitiem.

Tegenwoordig heeft de VS een vergelijkbare rol op wereldniveau. Overal presenteren landen zich als mini-Amerika’s, ook als ze stiekem heel anders in elkaar steken. Het moderne China heeft bijvoorbeeld officieel ook een Amerikaanse-stijl grondwet met vrijheid van meningsuiting en godsdienst. Zo’n document is alleen een façade. Het zegt weinig over hoe China echt bestuurd wordt, maar veel over de mate waarin Amerika de internationale standaard zet. Iedereen spreekt wat ‘Amerikaans’ als het moet.

Gewoon Amerikanen napraten

Nu is Amerika een prachtig land en staat het cultureel en politiek dicht bij Nederland. Toch heeft Nederland haar eigen tradities van diversiteit en tolerantie die net anders zijn. Maar ondanks dat verschil in denken, praten we vaak gewoon de Amerikanen na.

Neem de nieuwe term ‘Nederlanders van kleur’. Dit komt van ‘people of color’. In Amerika gebruikt men sinds kort ‘people of color’ in plaats van ‘colored people’ omdat veel gekleurde Amerikanen het eerste netter vinden klinken dan het tweede. Amerikanen houden daar rekening mee. Een beetje botte Hollander vindt dat als twee termen letterlijk hetzelfde betekenen, mensen niet moeten zeiken. Maar we nemen het Amerikaanse taalgebruik toch over. En dat terwijl ‘van kleur’ raar klinkt in het Nederlands!

Ook vervangen we ‘blank’ met ‘wit’ omdat het laatste meer op het Engelse ‘white’ lijkt. En ‘wit’ vormt een beter paartje met ‘zwart’, wat weer beter aansluit op het Amerikaanse denken in een zwart-wit tegenstelling. Maar de harde tegenstelling van ‘wit privilege’ en ‘het onderdrukte zwarte lichaam’ die je historisch in het Zuiden van de VS vindt, is afwezig in Nederland en veel andere landen. Wij hebben vooral verschillende bruintinten en religieuze diversiteit. Het is achterlijk om te vragen of Marokkaanse Nederlanders donker of achtergesteld genoeg zijn om als ‘zwart’ te gelden.

Niet alleen bij activisten en de UvA

Denk trouwens niet dat geestarme veramerikanisering zich beperkt tot activisten en de UvA. Op zoek naar een volwaardig bestaansrecht zoeken hele groepen immigranten hun equivalent in de Amerikaanse verbeelding. Dat zie je bijvoorbeeld in de hiphop- en straatcultuur van Marokkaanse en Turkse jongeren. Soms lijken ze te denken dat ze uit de ghetto komen.

Dat kopieergedrag heeft iets treurigs. Ik woon in China en begrijp dat een stagnerende post-socialistische éénpartijstaat soms niet meer weet wat ze zichzelf en anderen moet vertellen. In zo’n land neemt men vaak zijn toevlucht tot een blindelings geïmporteerd script. Maar waarom kan een westers kernland met een rijke democratische traditie zoals Nederland niet autonomer en creatiever zijn? We zouden de moed moeten hebben om in onze eigen woorden over onze eigen maatschappij te spreken.

Dat zou het ware verzet zijn tegen de symbolische machtsorde. Maar het ironische is dat nu juist de dragers van die machtsorde zich als grote verzetshelden presenteren. Zo vecht columnist Sinan Çankaya tegen ‘de hokjes’ waar ‘witte Nederlanders’ hem in duwen door terug te pesten. Zijn pesterijtjes zouden ‘microrevoluties’ zijn: ‘minuscule verstoringen van machtsverhoudingen’ waarmee hij ‘de vanzelfsprekendheid van macht in de weg zit’.

Gegoede klasse

Çankaya spreekt in de clichés van coastal Amerika. Het unieke individu in gevecht met hokjes (‘Don’t box me in’). De simplistische tweedeling in witte onderdrukkers en niet-witte onderdrukten. Het idee dat grote maatschappelijke machtsverhoudingen in stand worden gehouden door kleine ongevoeligheden (‘microaggressions’).

Meer opinie, elke dag in je inbox? Meld je aan voor Elseviers nieuwsbrief >>

De heer Çankaya spreekt zoals de gegoede klasse in New York en Los Angeles. Hij daagt de macht niet uit, maar spreekt juist de taal van de macht. Hij vertegenwoordigt het machtscentrum in de semi-periferie, zoals een vriend van de Chinese Ming in Korea.

Het ware verzet is om vanuit een autonome creativiteit je eigen ideeën en waarden te formuleren. Dat wil zeggen: niet altijd zomaar de Amerikanen napraten.