Waarom middenklasser die droomt van glanscarrière meestal bedrogen uitkomt

04 augustus 2021Leestijd: 4 minuten
Kantoorwerk onder een systeemplafond. Foto: ANP.

Het is confronterend om voetballers die even oud zijn als jezelf te zien debuteren, maar nog veel confronterender om sporters van jouw leeftijd met pensioen te zien gaan. Constanteyn Roelofs beschrijft de grote tragiek van het ouder worden en de vele excuusjes om het vergooien van je al dan niet aanwezige potentie te rechtvaardigen.

De grote tragiek van het ouder worden is, naast rugpijn, langzaamaan merken dat je gewoonweg te laat bent om bepaalde dingen nog te kunnen worden. Topsporter, concertpianist, astronaut: een voor een vallen ze af. Dat lees je dan vooral af aan de mensen die in hetzelfde jaar of eerder geboren zijn die wél de top bereiken. Dat begint al vroeg, als je op je negentiende ziet dat er jongens van jouw leeftijd in het eerste van Ajax spelen: sorry gap, te laat, die gedroomde carrière zit er niet meer in.

Ik lees in de krant dat sporters van mijn leeftijd al met pensioen gaan

Constanteyn RoelofsWekelijks verkent historicus Constanteyn Roelofs (1989) de tragikomische tegenstrijdigheden in economie en maatschappij.

Ik ben nu 32 en dat is nog veel erger, want in de krant lees ik dat bepaalde sporters op die leeftijd al met pensioen gaan. De kunsten zijn ook een heerlijke bron van zwelgen in zelfmedelijden: geef mij een vijftienjarige die het volledige oeuvre van Chopin achterstevoren kan spelen, en je hebt geen kind meer aan me. Ik mag mezelf ook graag pijnigen met de boekenbijlages van de couranten waarin allemaal briljante schrijvers op 24-jarige leeftijd al halve boekenplanken hebben volgepend, terwijl ik niet verder kom dan wat half afgemaakte mailtjes naar de uitgever. Treurnis alom, treurnis alom.

Het is misschien een typische ziekte van mijn milieu, wat de Engelsen zo mooi de ‘professional class’ noemen, van mensen die aan de hockeykant van de middenklasse zitten omdat ze een moeilijk vak (arts, advocaat, vul maar in) hebben geleerd, wat toewijding en middelen vereist. Excelleren in sport, muziek of wat dan ook is waarop het hele systeem van eindeloos drillen op school en het hockeyveld  is gericht – je bent de optelsom van je talenten en aangeleerde vaardigheden.

Middle class geobsedeerd door de vraag ‘Ben ik wel goed genoeg?’

De droom van een kunstzinnige of sportieve carrière is in die zin een soort puurdere versie van deze middenklasserigheid. Aan de ene kant klinkt dat mooi en meritocratisch, aan de andere kant is het een bron van eindeloze onzekerheid. Middle class zijn betekent in feite de hele dag geobsedeerd zijn door de vraag: ‘Ben ik wel goed genoeg?’ Het hele idee dat je, als je uit de middenklasse komt en alles kan worden als je maar genoeg je best doet, staat vooral garant voor teleurstelling.

Lees ook de vorige blog van Constanteyn Roelofs: We zijn onszelf niet in de online schimmenwereld van het internet

Ook zijn de cijfers ongunstig. Niet alleen zijn heel veel kinderen statistisch gezien gewoon dommer of minder goed dan hun plaats in de samenleving, alle op hogere vaardigheden berustende carrières zijn zeer ongelijk verdeelde piramides met ruimte voor een paar winnaars aan de top en vooral heel erg veel verliezers. Van de honderdduizenden mensen die beginnen met pianoles, mogen er duizend naar het conservatorium, waar er na jaren van toewijding en opoffering voor de meeste mensen niet meer inzit dan een leven van armoede en gebroken dromen als pianojuf in de provincie.

Zelfs de mensen die ‘pro’ worden en kunnen leven van platen en concerten, zullen hun dagen in relatieve armoede slijten. Alleen een paar Jaap van Zwedens aan de top worden er wel miljonair en wereldberoemd mee. Dit soort ongunstige curves zien we ook bij de sport, en de literatuur. Bij artsen of advocaten liggen de curves gunstiger, maar het blijft concurrentie en stress om met de groep mee te kunnen. Leven, voor de middle class, is strijd.

‘Iedereen heeft een talent’ is mythe om met prestatiedruk om te gaan

Je moet eigenlijk wel gek zijn om aan een dergelijke carrière te beginnen, als de kansen om het ‘te maken’ zo klein zijn. De middle class heeft daarom een paar krachtige mythes om met deze prestatiedruk om te gaan: in de eerste plaats is er de prettige leugen dat het niet gaat om resultaat en maatschappelijke positie, maar om ‘het plezier’ dat je aan het proces beleeft. Dat ‘iedereen een talent heeft’ is er nog zo een, net als dat het niet erg is dat Roderick-Jan naar de havo moet omdat hij wel heel veel ‘emotionele intelligentie heeft’.

Daarnaast zijn heel veel mensen gewoon slecht in kansberekening – dat helpt ook. Er zijn wel meer onwaarachtigheden met kalmerend effect, zoals dat het altijd mogelijk is om als laatbloeier je ware talent te ontdekken. Never mind dat je volledig mislukt bent in alle richtingen en de jaren voorbijgaan: je kan jezelf altijd nog wijsmaken – al dan niet met een dure coach of inspiratieschildercursussen in Frankrijk met veel chardonnay – dat je gewoon ‘je ware passie nog niet gevonden hebt’.

Soms is het maar goed om in de mythe van de grande finale of de magnificente carrièreswitch te geloven en je vast te klampen aan de zeldzame voorbeelden van  mensen wie het gelukt is om op latere leeftijd toch nog de Olympische Spelen of het Concertgebouw te halen. Zo zag ik in Tokio een gezette 43-jarige met  wijkende haargrens meedoen aan het gewichtheffen bij de vrouwen en dacht: there’s hope for me yet.