Schriftelijke weerslag van de H.J. Schoolezing van minister-president Mark Rutte. Amsterdam 2 september 2013, gesproken woord geldt
Dames en heren,
H.J. Schoo benoemde de dingen zoals die zich aan hem voordeden. Heersende opinies zeiden hem niet zoveel. Laat ik daarom vandaag in die geest beginnen en allereerst de olifant die daar in de hoek staat een hand geven. U hebt hem vast ook zien staan. ‘VISIE, staat er in hoofdletters op.
Ik kwam dat woord in de aanloop naar deze avond regelmatig tegen in allerlei verwachtingsvolle voorbeschouwingen. En ik zeg u meteen: ik geloof niet in alomvattende blauwdrukken waarmee maatschappelijke problemen in één klap op te lossen zouden zijn. Daar word ik als liberaal altijd een beetje wantrouwend van. Een land, een samenleving past niet in een mal.
Voor mij geen visie als format hoe het allemaal precies moet, of waar we over 25 jaar achter de komma uit moeten komen, maar wel als perspectief voor mensen. En dat beeld krijgt u vanavond van me. Maar eerst neem ik u mee naar de jaren ’80. Vormende jaren voor mijzelf. En in zekere zin ook vormende jaren voor Nederland, want voor het eerst sinds de Tweede Wereldoorlog ging politiek niet over meer, maar over minder overheid.
Dertig jaar geleden, In 1983 publiceerde het Sociaal en Cultureel Planbureau bij zijn 10-jarig bestaan een jubileumbundel onder de titel De nadagen van de verzorgingsstaat. Kansen en perspectieven voor morgen. Het was de tijd van ‘Ban de Bom’ en de ‘Dutch Disease’. Het eerste kabinet Lubbers zat er net. En Nederland stond aan het begin van een aantal jaren van ingrijpende saneringen en hervormingen. Ik was zelf 16 jaar en behoor daarmee tot de zogeheten ‘verloren generatie’. Al heb ik dat zelf nooit zo beleefd.
In die SCP-bundel gaf een nog jonge Paul Schnabel een scherpe analyse van de verzorgingsstaat. Hij beschreef hoe onder Drees een klein eerste pakket aan financiële basisvoorzieningen was ontstaan en hoe dat in een paar decennia was geëxplodeerd tot een alomvattend systeem waarin de staat ‘actieve welzijnspolitiek’ was gaan bedrijven. Zo noemde Schnabel dat. Het stuk ging over de overheid als producent én regisseur van het geluk van de individuele burger. En over de bijverschijnselen: bureaucratisering en verstatelijking van maatschappelijk initiatief.
Het SCP signaleerde hoe de verzorgingsstaat groot was geworden in het kielzog van een snel groeiende economie. Met als ingebakken paradox dat in moeilijke economische tijden de vraag naar verzorging en sociale zekerheid toeneemt, terwijl het systeem dan juist minder in staat is daarvoor garant te staan. Schnabel beschreef hoe verkleining van de verzorgingsstaat ruimte biedt aan de samenleving en aan mensen om zelf initiatieven te ontplooien. De overheid hoeft niet alles zelf te doen om dingen toch mogelijk te maken. Van ‘zorgen voor’ naar ‘zorgen dat’ dus. In essentie is dat ook het veelgeciteerde uitgangspunt van de commissie-Van Rhijn die direct na de oorlog de grondslag legde voor de Nederlandse verzorgingsstaat: ‘De gemeenschap, georganiseerd in de staat, is aansprakelijk voor de sociale zekerheid en de vrijwaring tegen gebrek van al haar leden, op voorwaarde dat deze leden zelf het redelijke doen om zich die sociale zekerheid en vrijwaring tegen gebrek te verschaffen.’
Het zou natuurlijk prachtig zijn als ik u nu kon vertellen hoe deze analyse van het SCP mij als middelbare scholier politiek gezien de ogen opende. Hoe ik vanaf toen zeker wist dat ik liberaal was en de VVD mijn partij. En hoe ik vanaf dat moment nog maar één missie had, namelijk minister-president worden en Nederland redden van de ondergang. Het zou een mooi verhaal zijn. Maar ook een iets te romantische voorstelling van zaken, die meer past bij een coming of age-film uit Hollywood. Maar wat wel klopt, is dat ik politiek bewust werd in een tijd waarin Nederland een grote omslag in het denken doormaakte.
Het essay van Schnabel uit 1983 laat zien hoe we in Nederland al sinds de schok van de oliecrisis, 10 jaar eerder, bezig zijn om grip te krijgen op de taakverdeling tussen overheid en samenleving. Wat doet de staat en wat doen mensen zelf? Dat is ook de opdracht van de politiek: keuzes maken in schaarste. En wat Nederland tot een sterk land maakt, is dat we in het verleden op cruciale momenten de juiste keuzes hebben gemaakt. Aan het einde van de 19e en het begin van de 20e eeuw, bij de aanpak van wat toen de ‘sociale quaestie heette’. Direct na de Tweede Wereldoorlog door in een tijd van soberheid toch bewust te kiezen voor een samenleving waarin iedereen werd meegenomen en waarin iedereen een bestaan op kon bouwen. En opnieuw in de jaren 80, toen de verzorgingsstaat tegen zijn grenzen aanliep. Nederland slaagt er steeds weer in om de bakens te verzetten.
En nu staan we weer op zo’n cruciaal punt in onze geschiedenis. Juist nu wordt van politiek en bestuur, en dus ook van mij als premier, verwacht dat we opnieuw de goede keuzes maken. En dat is mijn eerste hoofdpunt van vanavond. En om dat te kunnen doen, om die juiste keuzes te kunnen maken, moeten we eerst weten waar we staan.
Ik begin aan de positieve kant. Het is goed is dat we blijven zien hoe sterk het fundament is waarop we staan.
- Sinds vorig jaar staat Nederland weer in de in de top-5 van meest concurrerende economieën, boven landen als Duitsland en de Verenigde Staten.
- Eindhoven is de meest innovatieve stad ter wereld.
- Nederlanders staan in de top-5 van meest verdienende inwoners van de EU.
- Volgens onderzoeksinstituut Mercer heeft Nederland het op 1 na beste pensioenstelsel ter wereld. Alleen de Denen doen het iets beter dan wij.
- Nederland staat gemeten in oppervlakte op de 133e plaats van alle landen ter wereld, in inwoneraantal zijn we het 61e land en toch zijn we ook de 18e economie ter wereld.
- Na de Verenigde Staten is Nederland de 2e landbouwexporteur ter wereld, en dus niet veel grotere landen als Frankrijk of Italië, Argentinië of Brazilië.
- In de ranglijst van 20.000 universiteiten wereldwijd staan 12 van de 13 Nederlandse Universiteiten in de top 500.
- Nederland heeft als exportland wereldwijd 783 miljard aan investeringen uitstaan — zo’n 125 procent van ons BBP in 2012. Het EU-gemiddelde is 44 procent.
- Nederland is een ‘high trust society’. Bijna 70 procent van de Nederlanders heeft veel vertrouwen in andere Nederlanders.
- En misschien wel het allerbelangrijkste: in de zogeheten Better Life Index van de OESO scoort Nederland op alle fronten heel hoog, met bijvoorbeeld een 7,5 voor levensgeluk, ruim boven het gemiddelde.
Tegelijkertijd zitten we in zwaar weer. Onze economie en ons sociaaleconomisch stelsel zijn in de loop der jaren op een paar wezenlijke punten structureel in onbalans geraakt. Als we volgend jaar de weg naar boven weer inslaan, moeten we rekening houden met een lagere groei dan in het verleden. Niet meer de 3 procent die we ooit tijd gewend waren, maar 1 of anderhalf procent.
Zekerheden zijn de laatste jaren onder druk komen staan. De zekerheid van een gegarandeerd pensioen. De zekerheid dat het eigen huis altijd meer waard wordt. De zekerheid dat je kinderen het beter gaan krijgen dan jijzelf. Voor veel mensen zijn deze zekerheden juist zorgpunten geworden.
En het meest nijpende van alles is de stijgende werkloosheid. Bijna 700.000 mensen zitten nu zonder werk, 8,7 procent van de beroepsbevolking. Werkloosheid raakt mensen en gezinnen direct en heel hard in hun inkomen en hun dagelijks leven. Achter die getallen gaan ook bedrijven en kleine zelfstandigen schuil die het moeilijk hebben. Ondernemers die elke dag alles op alles zetten om het hoofd boven water te houden en mensen aan de slag te houden. En ik weet ook uit mijn eigen omgeving hoe ingrijpend het voor ondernemers is om mensen te moeten ontslaan met wie je jarenlang gewerkt hebt, vooral in het midden- en kleinbedrijf. Als dat gebeurt komt de crisis wel heel dichtbij en dat doet veel met mensen persoonlijk. Het is misschien wel de zwaarste kant van het ondernemerschap; het gevoel niet geslaagd te zijn. Dat realiseer ik me heel goed.
En daarmee kom ik op mijn tweede hoofdpunt. Want ja, om de goede keuzes te kunnen maken moeten we weten waar we staan. Wat de sterke en zwakke punten zijn van ons land. Maar we moeten vooral ook goed de trends zien waarop we met die keuzes moeten anticiperen. Dus op de onderliggende trends die voor de lange termijn grote gevolgen kunnen hebben. Nederland is een middelgroot land en wij beheersen niet de wereld, dat is de realiteit. En we krijgen te maken met grote, haast radicale veranderingen, sommige nu al zichtbaar, andere worden zichtbaar; economisch, maatschappelijk en geopolitiek. En dat stelt bijzondere eisen aan de keuzes die we maken en aan ons aanpassingsvermogen.
In Back to the Future, die film uit midden jaren 80, werd voorspeld dat we zo ongeveer nu vliegende auto’s zouden hebben en dat alle hoofdkantoren in Tokyo zouden zitten. Dat is niet uitgekomen. In plaats daarvan hebben we de smartphone gekregen; het symbool voor de radicale ICT-revolutie in de afgelopen decennia. Met een smartphone heb je de wereld in je hand. En die ontwikkeling gaat door en heeft enorme invloed op de manier waarop we werken, ondernemen, leren en opvoeden.
Neem de zorg. ICT speelt daarin een steeds belangrijker rol. Diagnoses zullen steeds meer thuis worden gesteld. Standaardbehandelingen kunnen in de huiskamer plaatsvinden, bijvoorbeeld met begeleiding op afstand. Er wordt nagedacht over sensoren die permanent signalen van het lichaam opvangen en waarmee de dokter dus als het ware de hele dag naast je loopt. Ziekenhuizen worden kenniscentra en instellingen voor topzorg. Alle partijen moeten hun rol nemen: de patiënt, de arts, de ondernemer, zorgverzekeraars, ziekenhuizen en gemeenten.
Een ander voorbeeld: in onze winkelstraten hangen opvallend veel ‘te huur’-borden. Dat heeft te maken met de crisis. Maar er ligt een trend onder, die sterk is gedreven door internet. Zie de Voorstraat in Dordrecht – één van de langste winkelstraten van Nederland. Over ruim 1200 meter rijgt de ene winkel zich aan de andere. Bijna tweehonderd hebben er de status van Rijksmonument. Een straat met een roemrijk verleden en een mooie toekomst, maar wel een snel veranderende straat. Klassieke winkels verdwijnen. Vormgevers, architecten en kunstenaars trokken in de panden en ook nieuwe ondernemers zoeken er hun niche en vinden die soms ook. Als er een winkel verdwijnt vinden mensen dat jammer. Maar ze moeten wel erkennen dat ze hun laatste aankoop op Amazon of bij Bol.com deden.
Toch zijn er wel degelijk winkels, soms in een nieuwe vorm, die een goed verdienmodel blijven vinden. De internetrevolutie betekent niet het einde van alle winkels in steden en dorpen. In mijn eigen Haagse winkelbiotoop zie ik sommige winkeliers vol vertrouwen en met groot succes opereren. Bijvoorbeeld omdat zij een klassiek winkelconcept hebben omgebouwd naar een plek waar mensen niet alleen naar toe komen om een product te kopen, wat je in boekwinkels wel ziet. Maar we moeten ons ook realiseren dat dit voor elke branche en elke winkelier anders is. En dat deze ontwikkeling niet alleen gevolgen heeft voor middenstanders en hun personeel, maar ook voor de openbare ruimte.
Niches worden steeds belangrijker, ook mondiaal. Nieuwe startende bedrijven verwerven zich veel makkelijker dan vroeger een plek op internationale markten. Een niche vinden op de wereldmarkt is nu eenmaal makkelijker, als heel specifieke vragen van klanten over de hele wereld via internet direct bij jou binnen komen. Dat zagen we dit voorjaar in Wijchen, bij Nijmegen. Wijchen kreeg de e-town award omdat juist MKB bedrijven er daar in slagen om nationale en internationale markten bedienen, geholpen door internet en een actieve gemeente. En het resultaat: een van de grootste winkels voor mozaïektegels in ons land, die over de hele wereld klanten heeft. Een internationaal opererend bedrijf in draagdoeken voor jonge ouders. Niches, maar ook een flink stuk van de economie van de toekomst.
Productieketens worden steeds mondialer en complexer. En het zijn de grote Nederlandse merken die vooroplopen in de trend naar het verantwoord beheer van die ketens. Ze moeten wel. Het belangrijkste wat de bedrijven hebben is hun reputatie, samengebald in een vertrouwd merk. Ze lopen voorop in verantwoord maatschappelijk ondernemen. Uit overtuiging en als business case, omdat consumenten het belangrijk vinden. Philips doet dat tegenwoordig vooral in de zorg, Unilever in voeding, maar ook DSM, AKZO Nobel, Heineken, Friesland Campina, KLM, Shell, lopen voorop en zullen dat moeten blijven doen. En ze hebben daarin – veel meer dan de overheid – de middelen en overtuigingskracht om alle grote en kleine spelers in de keten mee te nemen. In die grote mondiale verandering tussen markt en staat speelt Nederland een grote rol. Steden als Eindhoven en Rotterdam zijn cruciaal in mondiale economische netwerken. Het belang van die netwerken neemt toe en wordt gekopieerd door landen als India en China.
Een belangrijk aandachtspunt is de positie van vakmensen. Wie denkt dat de kenniseconomie alleen gaat over R&D en topuniversiteiten, heeft het grondig mis. Ook de leerlingen op het VMBO waar ik lesgeef, werken in de toekomst in die kenniseconomie. Kijk maar de verwarmingsmonteur die binnenkort uw ketel weer komt controleren. Nog niet zo lang geleden had die niet veel meer gereedschap nodig dan een schroevendraaier en een waterpomptang. Tegenwoordig is hij óf zij de expert die er aan de hand van allerlei digitale gegevens voor zorgt dat u er deze winter warm bij zit.
De VS is bezig is om via de winning van schaliegas van energie-importeur energie-exporteur te worden. Die transitie werkt onvermijdelijk door in de manier waarop de VS naar de rest van de wereld en dus ook naar Europa kijkt. En het stelt ook de vraag naar de manier waarop wij in Europa en Nederland onze energievoorziening voor de toekomst willen regelen.
De realiteit is dat Nederland impact heeft in de wereld, maar in zijn eentje de wereldwijde en uitkomsten van heel veel ontwikkelingen niet zal afdwingen, al was het maar vanwege onze schaalgrootte. Dat betekent wat we ons steeds opnieuw aan moeten passen aan nieuwe omstandigheden. Oude zekerheden loslaten in het vertrouwen dat er nieuwe voor in de plaats komen. Nederland heeft dat steeds gedaan.
- Nederland was van alle landen om ons heen zo ongeveer de eerste om onrendabele mijnen te sluiten. Dat was een schok voor Zuid-Limburg en het is ook zeker niet allemaal vanzelf gegaan. Maar het was ook de start van het DSM zoals we dat nu kennen, een hoog-innovatief bedrijf en een wereldspeler in de chemische sector.
- Nederland is een land met een rijke scheepsbouwtraditie. Toen in de jaren tachtig de ene na de andere werf zijn poorten sloot dachten we allemaal dat aan die traditie een eind kwam. De RSV-enquête was daar het beeldmerk van. Vandaag zijn Nederlandse bedrijven marktleider bij de bouw van luxe jachten. En is Damen een wereldspeler bij de bouw van hoogwaardige schepen voor marine en kustwacht.
En er zijn twee andere terreinen waarop we ons zelfs zo succesvol hebben aangepast, dat Nederland daarin de norm zet: water en voedsel. Daarin zijn we als het ware onze eigen niche. Op watergebied hebben we de slag van gemaakt van steeds hogere dijken en steeds meer beton naar ruimte voor water en bouwen met de natuur. In de landbouw hebben we onder Mansholt de slag gemaakt naar schaalvergroting en zijn we nu, met Wageningen voorop, wereldkampioen in voedseltechnologie. De baas van de Universiteit van Wageningen is de helft van zijn tijd in het buitenland. En in Beijing of Shanghai praat niemand over Harvard, maar Wageningen kennen ze allemaal. In water en voedseltechnologie zijn we absoluut trendsettend. Daardoor zijn er twee mondiale problemen waarvoor de wereld heel direct naar ons kijkt. En dan doel ik op de wereldwijde zeespiegelstijging en de vraag hoe de wereld in 2050 9 miljard monden kan voeden. Het is echt geen toeval dat Nederlandse wetenschappers aan de basis staan van de eerste gekweekte hamburger. Het is echt geen toeval dat na Orkaan Katrina Nederlandse deskundige werden ingevlogen om New Orleans te behoeden voor de volgende ramp. Onze toppositie in watermanagement en voedseltechnologie is zowel een kans als een mogelijkheid om geld te verdien en de grote problemen in de wereld samen te lijf te gaan.
Kortom: Nederland heeft veel in huis, heeft het altijd van zijn aanpassingsvermogen en flexibiliteit moeten hebben en daar wordt ook nu weer een zwaar beroep op gedaan. Ik heb een aantal sterke en positieve punten genoemd. En er is de harde realiteit van de crisis. Dat is waar we staan en wat ik nu in deze kabinetsperiode wil, is dat we ons aanpassen aan die nieuwe realiteit en zo zorgen voor herstel van het verdienvermogen van ons land, voor groei en houdbare voorzieningen. Er is geen wet dat Nederland altijd welvarend is.
En daar hoort een waarschuwing bij. Er zijn geen quick fixes en we kunnen ons niet de luxe veroorloven om de problemen volgordelijk aan te pakken. Het is niet of/of/of, maar en/en/en. En dat is meteen mijn derde hoofdpunt van vanavond. Het is onvermijdelijk dat we de komende jaren op heel veel fronten tegelijk een U-bocht maken om die doelen van groei, banen en houdbare voorzieningen ook echt binnen bereik te brengen. We moeten veranderen om nieuwe zekerheden te creëren. En dat is gelukkig niet alleen mijn overtuiging of die van het kabinet, maar ook van al die mensen in de zorg, het onderwijs, de wereld van energie en milieu en natuurlijk de sociale partners met wie we afspraken hebben gemaakt over de grote beleidsthema’s. Dat draagvlak is belangrijk voor de uitvoering. Want ook dat is natuurlijk een belangrijke vraag. Hoe gaan we het doen?
Om te beginnen is het cruciaal dat we de basis onder onze economie op orde brengen door achterstallig onderhoud te plegen. Ik zei al dat die in de loop der jaren op een paar wezenlijke punten in onbalans geraakt. Dat heeft tot kwetsbaarheden geleid die op elkaar inwerken en die door de crisis vol aan het licht zijn gekomen. We hebben boven onze stand geleefd en het huis moet op orde. Dat geldt voor de banken, de woningmarkt, de overheidsfinanciën en de schuldencrisis in de eurozone.
De economie is afhankelijk van goed functionerende banken. Als banken hun rol, vooral in de kredietverlening, niet kunnen spelen, dan remt dat economische ontwikkeling. De bankencrisis heeft aangetoond dat Nederlandse banken kwetsbaar waren: de relatief grote Nederlandse bankensector had te weinig buffers om de crisis op te vangen. Aan het versterken van die buffers werken de banken nu. De balansen worden verkort en het kapitaal wordt verhoogd. Een solide en stabiele bankensector, die minder grote risico’s neemt dan in het verleden en voldoende buffers heeft, kan in de toekomst schokken wel opvangen.
Op de woningmarkt hebben we twee structurele problemen. Te hoge hypotheken, afgesloten toen de bomen nog tot in de hemel leken te groeien, in combinatie met dalende huizenprijzen. En te weinig doorstroming op de huurmarkt. Structureel is er op de Nederlandse woningmarkt een gezonde balans tussen vraag en aanbod, in die zin dat wij niet zoals bijvoorbeeld in Spanje veel meer woningen hebben dan huishoudens. Maar het systeem zit flink op slot en starters komen er nauwelijks tussen. Als er één terrein is waarop Nederlanders zich aan een nieuwe werkelijkheid moeten aanpassen, dan is het wel hier.
De staatsschuld is de laatste jaren flink gestegen. Als het BBP en daarmee de belastinginkomsten niet groeien, of zelfs dalen, en de uitgaven blijven stijgen, wordt het tekort groter. Dat snapt iedereen. Ook volgend jaar geven we gewoon weer 18 miljard meer uit dan er binnenkomt. Dat is ruim 1000 euro per Nederlander. Of om het nog op een andere manier te zeggen: in de paar uur dat wij hier bij elkaar zijn loopt de staatsschuld met zo’n 4 miljoen euro op.
Al die mensen die zeggen: nu niet bezuinigen, doen me denken aan een arts die bij een ernstig zieke patiënt komt die meteen medicijnen nodig heeft. Die moet natuurlijk niet eerst uitgebreid nog eens alle bijwerkingen gaan lezen en bestuderen, want daar is de patiënt op dat moment echt niet bij gebaat. Natuurlijk zijn die bijwerkingen er, maar die bestrijd je als dat kan en sommige accepteer je ook om beter te worden.
Zelfs bij de lage rentes die Nederland nu op de kapitaalmarkt betaalt, is de bijbehorende rentelast opgelopen naar 11 miljard per jaar. Geld dat we in principe verbranden, omdat we er niks voor terugkrijgen. Van die 11 miljard kunnen we ook ruim twee jaar de politie betalen.
En stelt u zich eens voor wat met die 11 miljard allemaal nog meer zouden kunnen doen. Daarom moeten we de schuld afbouwen naar een lager niveau. In ieder geval onder de 60 procent BBP die we in de eurozone hebben afgesproken. Maar liever nog lager. Voor de lange termijn valt niet te ontkennen dat een lage schuld en een lage rentelast ruimte scheppen voor nuttige investeringen. En daaronder versta ik ook lastenverlaging voor mensen en bedrijven. Want meer consumptie en meer bedrijfsinvesteringen leiden linea recta tot meer banen.
Nederland is als euroland ook getroffen door de schuldencrisis in een aantal Zuid-Europese landen. Met die crisis is duidelijk aan het licht gekomen dat bij de invoering van de euro een paar structurele weeffouten in ons financiële systeem zijn geslopen. Die zijn we sinds 2009 langzaam maar zeker aan het herstellen. Maar ook dat is geen gratis rit. En geen korte.
Strenger begrotingstoezicht en één Europees bankentoezicht zijn cruciaal om deze weeffouten te herstellen. De Europese bankenunie zal internationale besmetting voorkomen en zorgen voor stabiliteit in een sterk grensoverschrijdende sector.
Kortom: back to basics en huis op orde. In Nederland en Europa. Dat is het eerste wat ons te doen staan.
Het volgende wat ons te doen staat is het huis versterken; aanpassen en hervormen om Nederland bij de tijd te brengen. Zelfs bij een goed draaiende economie hadden we over de hele linie ingrijpende veranderingen moeten doorvoeren. Veel problemen die we moeten oplossen, zitten in het systeem zelf en dat moeten we vooral goed blijven zien. De trends die ik net schetste hebben daar natuurlijk ook invloed op. En juist daarom moeten we, ook als de economie straks weer aantrekt, niet verslappen.
In de gezondheidszorg is het heel duidelijk dat de wal het schip wel moet keren. We hebben een van de beste zorgstelsels ter wereld, maar ook een van de duurste. Van een maand gezondheidszorg kunnen we een jaar de politie betalen. De zorgkosten stijgen al jaren veel sneller dan ons nationaal inkomen en de inkomsten van de overheid. In 1972 gaven we 8 procent van ons BBP uit aan zorg, nu is dat al 13 procent en als we niets doen is het 22 procent in 2040. Vertaald naar de portemonnee van mensen heb je het dan over 30, 40 procent van het inkomen. Dat kan natuurlijk niet. De zorg is het koekoeksjong geworden in het nest van de collectieve uitgaven, dat andere nuttige investeringen in wegen, onderwijs en technologische vernieuwing over de rand dreigt te duwen. Dus een intrinsieke noodzaak om stevig te hervormen. En iedereen die beweert dat er in de zorg sprake is van keiharde afbraak, weet blijkbaar niet dat de kosten gewoon doorstijgen, alleen wat minder snel. We geven simpelweg ‘minder meer’ uit. In deze kabinetsperiode alleen al gaat het om een groei van het zorgbudget met 11 miljard euro. Nogmaals, zo liggen de feiten. En het is goed dat we met alle sectorpartijen afspraken hebben gemaakt om deze stijging in de hand te houden.
Ik noem ook de langdurige zorg aan ouderen en gehandicapten. In 1968 gaven we daar nog geen 300 miljoen euro aan uit. Maar toen was de AWBZ ook echt nog een vangnet voor mensen die anders buiten de boot vielen. Tegenwoordig gaat er meer dan 25 miljard in om, bijna vijf keer wat we per jaar aan de politie uitgeven. Opnieuw: een onhoudbare ontwikkeling die onder alle economische omstandigheden om ingrijpen vraagt. Bovendien willen mensen in deze tijd ook gewoon meer zelf organiseren, zelf invloed hebben op de zorg die ze krijgen. En daarom gaan we deze zorg veel dichter bij mensen organiseren, met meer maatwerk en meer oog voor wat mensen zelf kunnen betalen.
En dan de woningmarkt: Mensen begrijpen ondertussen heel goed dat hun huis niet elke vijf jaar in waarde kan verdubbelen. Er wordt weer tussentijds afgelost en de banken verstrekken geen hypotheken meer waarmee mensen in de problemen kunnen komen. De politiek kan de balans niet in één keer herstellen, maar wel helpen om de woningmarkt weer in beweging brengen. Duidelijkheid over de hypotheekrenteaftrek, meer doorstroming op de huurmarkt, de corporaties terug naar hun kerntaken – voor de lange termijn zijn dat belangrijke ingrediënten om de zaak vlot te trekken.
Ook op de arbeidsmarkt wisten we al heel lang dat het anders moet. In Nederland staan al decennialang teveel mensen aan de kant met een uitkering. Zonder ingrijpen zou het aantal Wajonguitkeringen stijgen naar 400.000. Dat is op termijn onbetaalbaar en dus – opnieuw- onhoudbaar. Maar het is ook niet goed voor die mensen zelf, want een baan is nu eenmaal meer dan een loonstrook. En bovendien is het slecht voor de economie als geheel. We zijn het bijna vergeten, maar het is nog maar een paar jaar geleden dat krapte op de arbeidsmarkt een van de grootste sociaaleconomische problemen was die we in Nederland hadden. Het kan verkeren, zou je kunnen zeggen. Maar als deze crisis voorbij is hebben we echt heel snel iedereen nodig. En dat is waar het kabinet zich met de Participatiewet en het Sociaal akkoord op richt. Op werk, werk en werk.
Een ander belangrijk element voor een goed functionerende arbeidsmarkt zijn het ontslagrecht en de WW. Dus ook daar gaan we werk van maken, en wel op zo’n manier dat flexibiliteit én zekerheid hand in hand gaan.
En tot slot kom ik nog een keer terug bij Europa. Want daar moeten we niet alleen het financiële huis op orde brengen. Er ligt ook nog een grote opdracht om die imperfecte interne Europese markt nog versterken. Dat is een essentiële basis voor groei van de Europese economie. Er is nog veel laaghangend fruit. Om te beginnen op het terrein van de diensten. De dienstenrichtlijn heeft de Europese economie tot nu toe 100 miljard euro extra welvaart opgeleverd. Toch worden ondernemers op dit terrein nog steeds geconfronteerd met allerlei belemmeringen. De dienstensector vormt 80 procent van de Nederlandse economie. Maar als percentage van onze export blijft deze sector steken op 20 procent. Daar is dus nog een wereld te winnen.
En ook hier liggen de grootste kansen op ICT-terrein. De digitale interne markt staat nog in de kinderschoenen, terwijl we allemaal weten dat een moderne economie een online economie is. Een snelle uitrol van de Europese Digitale Agenda kan de komende 8 jaar maar liefst 5% extra groei opleveren en op termijn ook 3,8 miljoen potentiële banen. Dat zijn getallen die er toe doen.
Nederlanders passen zich snel aan nieuwe omstandigheden. En die cultuurverandering zie je nu ook weer gebeuren. Kijk bijvoorbeeld naar al die mensen die tussentijds aflossen op hun hypotheek. We zien dit ook terug in het werk van de onderzoekers van het SCP en een bureau als Motivaction, die de Nederlanders natuurlijk van haver tot gort kennen. Motivaction signaleert in de Mentaliteitsmonitor 2013 ‘een toenemend besef van soberheid’ en een groeiend begrip voor het grotere beroep dat de overheid op mensen doet. In 2004 was nog 55% van de mensen daartegen, nu nog maar 35%. Dat betekent dat tweederde deel van de bevolking op zijn minst inziet dat de bomen voorlopig even niet tot in de hemel groeien.
Maar dat neemt niet weg dat er veel op mensen afkomt en ook heel veel tegelijkertijd. Ik zien een gezin voor me, met kinderen die straks willen studeren en ouders die daar bewust voor sparen en van de kinderen verwachten om ook zelf de handen uit de mouwen te steken en misschien een lening aan te gaan tegen gunstige voorwaarden. Opa en oma zijn gelukkig rijk genoeg om zelf de huishoudelijke hulp te blijven betalen en ook zelf een rollator te kopen. De vader, die een paar jaar geleden zijn baan kwijtraakte, heeft zijn ontslagvergoeding gebruikt voor een opleiding en is inmiddels weer aan de slag. Dus nu kunnen ze ook weer aan verhuizen gaan denken en hebben ze we wat eigen opzij gezet om in een lagere hypotheek af te kunnen sluiten.
En ik zie nog een gezin voor me. Direct na de oorlog. Man en vrouw, net getrouwd. Hij na een zware tijd in een Japans kamp als weduwnaar uit Indië teruggekomen met een paar jonge kinderen. Zij heeft de hongerwinter in Den Haag meegemaakt. Samen gaan ze terug naar Indië, Indonesië, om als gezin van de grond af aan een heel nieuw bestaan op te bouwen. In 1957 worden ze het land uitgegooid en gaan ze met alle kinderen weer terug naar Nederland om opnieuw vanaf een nulpunt te beginnen. In dat gezin ben ik geboren en opgegroeid. Het is het verhaal van mijn ouders die tot twee keer toe helemaal opnieuw zijn begonnen. En dat deden ze, zoals zoveel mensen van hun generatie, zonder te zeuren. Op eigen kracht. Met veel doorzettingsvermogen en door hard te werken.
Mijn ouders hebben door hun persoonlijke geschiedenis en overtuigingen een grote rol gespeeld in de politieke richting die ik uiteindelijk al vrij jong ben ingeslagen. Van mijn moeder kreeg ik haar optimisme mee. En van mijn vader de overtuiging dat het niet uitmaakt wat je in het leven doet, als je er binnen je mogelijkheden maar het beste van maakt. Dat geldt voor de professor, maar ook voor de vrachtwagenchauffeur. Van mijn ouders heb ik geleerd dat je eerst moet proberen om voor jezelf te zorgen, voordat je een beroep doet op de overheid. En ook dat het belangrijk is om iedereen mee te nemen in wat je als samenleving wilt bereiken. Iedereen moet de kans krijgen om iets van zijn leven te maken omdat iedereen nodig is.
De kern van mijn verhaal is deze: dé manier om kwijt te raken wat we hebben, is vast te houden aan wat we hebben. We moeten veranderen en oude zekerheden loslaten om nieuwe zekerheden binnen het bereik van mensen te brengen. Als we opnieuw de goede keuzes maken, als mensen bereid en in staat zelf het maximale te doen om te slagen, dan is er straks voor iedereen zicht op een baan, een huis en een fatsoenlijk pensioen.
Het Nederland dat ik voor me zie, is de crisis met elan en aanpassingsvermogen goed te boven is gekomen. Zonder iemand achter te laten. Het is een veilig land waar een compacte en krachtige overheid zorgt voor goed onderwijs, de beste gezondheidszorg, een uitstekende infrastructuur en een solide stelsel van sociale voorzieningen voor iedereen die daarop is aangewezen. Het is een land waarin ambitie, vakmanschap en ondernemerschap volop ruimte krijgen en waarin een keer opnieuw beginnen geen teken is van zwakte, maar van kracht. En in dat land wonen mensen die alles wat zij zelf kunnen organiseren ook zoveel mogelijk zelf regelen, samen met de mensen in hun omgeving. Dat is goed voor mensen zelf, maar het levert ook een hechtere samenleving op, waarin het bezielde verband uit mensen zelf komt. Dat is het Nederland waarvoor ik dag in dag uit aan het werk ben. Een land dat durft te veranderen om de kwaliteit van leven veilig te stellen.
En dat eist ook iets van de politiek. Want als de politiek van de samenleving vraagt om de realiteit van nu onder ogen te zien en zich flexibel op te stellen, als je van mensen aanpassingsvermogen vraagt, dan kun je als politiek niet achterblijven. Mensen mogen ook van politici verwachten dat die ‘al het redelijke’ doen om met oplossingen te komen. Om zich aan te passen aan een nieuwe realiteit, die om daadkracht en besluiten vraagt. Dus niet uitstellen, maar handelen. Want landen die zich niet op tijd aanpassen, komen in grote moeilijkheden. Kijk maar naar de recente geschiedenis van enkele landen in de Eurozone. En ja, dat aanpassen gaat in Nederland gepaard met overleg en compromissen. En dat is ook prima. Daar hoort een kabinet bij dat precies weet wat het wil en niet blijft steken in het eigen gelijk. Maar het einddoel, dat sterke Nederland dat klaar is voor de toekomst, die visie, daaraan kan en wil ik geen concessies doen.
Dank u wel.