Op scherp: het geheim van de olympische winnaars

foto: ANP

Hoe halen sporters, piloten, actrices en managers het beste uit zichzelf? Over flow, het geheim van de olympische winnaars.

In 1998 zette een Haagse postbode Nederland in vuur en vlam. Raymond van Barneveld won het wereldkampioenschap darten en werd een volksheld, getooid met de koosnaam Barney.

Een jaar later was het weer raak. Tallozen die het gooien van pijltjes voorheen als een cafébezigheid beschouwden, hadden opeens de mond vol van triple twintig. Trillend als een rietje zagen zij hoe Barney in een bloedstollende finale zijn hoofd helder hield. Voor de tweede achtereenvolgende keer wereldkampioen. Nog nooit vertoond, en dat in een sport (niemand had het meer over een kroegspelletje) die van oudsher door Engelsen, Schotten en Welshmen werd gedomineerd. En wat was die Haagse knuffelbeer cool! Hij zag alleen maar het vakje van de dubbel acht waar hij moest uitgooien, niet het pijltje dat even eerder ernaast was terechtgekomen.

In januari van dit jaar slaagde Van Barneveld er niet in zijn titel te prolongeren. Hij werd al in de eerste ronde uitgeschakeld. Het verlies dreunde na in het hoofd van Barney. ‘Ik praatte mezelf volledig de grond in. Zie je wel, je bent niet de beste ter wereld.’ Hij durfde nauwelijks meer de straat op en verloor het plezier in het spelletje. In overleg met zijn manager Ad Schoofs en met Joop Alberda, chef de mission van het Nederlands Olympisch Comité, ging Van Barneveld in de leer bij een sportpsycholoog.

Het werkte. Barney is back and better than ever. ‘Ik heb er weer zin in.’ Met hulp van Schoofs en de sportpsycholoog heeft hij andere trainingsmethodes ontwikkeld. Hij is rustiger, niet meer zo snel uit zijn evenwicht te brengen, heeft geleerd om negatieve gedachten in positieve om te zetten en heeft er zelfs baat bij als hij in de file staat. ‘Voorheen raakte ik dan over de rooie. Waarom moet mij dat nou weer gebeuren. Nu blijf ik rustig. Joh, waar maak je je druk om en bovendien kun je er toch niks aan doen.’

Van Barneveld heeft de ingewikkelde relatie tussen lichaam en geest op zijn manier vertaald. ‘In 1998 en 1999 wilde ik graag winnen. In 2000 moest ik winnen. Dat is fout. Dan voel je te veel druk van buiten. Tussen moeten en willen is een essentieel verschil. Als je wat wilt presteren, moet je het woord ‘moeten’ uit je woordenschat schrappen.’

Angsten en twijfels

Jan Wijn is pianist. De docent pianostudies aan het Amsterdamse conservatorium heeft de nodige ervaring met mentale hindernissen bij het leveren van topprestaties. ‘Ik heb heel wat veelbelovende leerlingen zien mislukken omdat ze onzuivere motieven hadden. Ze vonden bijvoorbeeld het bekend worden belangrijker dan de muziek.’

Ook aan den lijve heeft hij ondervonden dat het hoofd de handen in de weg kan zitten. Jarenlang trad hij niet op vanwege een verlammingsverschijnsel aan zijn ringvinger. Op dat lichamelijke euvel stapelden zich vervolgens allerlei angsten en twijfels.

Wijn deed toen jarenlang Scientology en leerde zo de psychologische ballast bij zichzelf weg te halen. Sinds kort treedt hij weer op. Een van de oefeningen die hij heeft geleerd bij de Scientology-kerk – een omstreden Amerikaanse groepering die psychologische technieken gebruikt om tot zelfkennis te komen – is om de zaal waar hij speelt in gedachten op te roepen, vervolgens het publiek binnen te laten komen en dat in zijn hoofd van het ene moment op het andere weg te toveren.

Die oefening heeft zijn houding ten opzichte van zijn gehoor veranderd. ‘Vroeger zag ik het publiek als een massa examinatoren, waardoor ik onnodige spanning opriep. Tegenwoordig denk ik: leuk dat ze er zitten. Ik zie ze niet meer als een bedreiging maar ervaar een saamhorigheidsgevoel.’

Sacha Bulthuis is actrice. Ze speelt bij het bedreigde Haagse toneelgezelschap De Appel en heeft al diverse malen een Theo d’Or voor de beste toneelprestatie ontvangen. Desalniettemin heeft ze bijna haar hele leven plankenkoorts. ‘Die laatste minuut vlak voor je op moet, is verschrikkelijk.’

Het lijkt logisch dat naarmate een actrice meer ervaren wordt de plankenkoorts afneemt, maar het omgekeerde is het geval, verzekert ze. ‘Toen ik jong was, had ik nergens last van. Naarmate de kranten positiever over je gaan schrijven, neemt de druk toe. Ik stond een keer in de coulissen en hoorde iemand uit het publiek tegen een ander zeggen: vanavond ga je voor het eerst Sacha Bulthuis zien. Ik moest meteen overgeven van de angst.’

Professionele mentale begeleiding lijkt niet overbodig voor acteurs, die per slot van rekening avond na avond dezelfde teksten moeten oplepelen en toch steeds weer het publiek moeten betoveren. Bulthuis vraagt zich af of begeleiding niet juist averechts zal uitpakken. ‘Alle goede acteurs en actrices hebben dit soort angsten. Misschien heb je wel angst nodig om te kunnen acteren.’

Wel heeft ze zichzelf trucs aangeleerd. Een ervan is negatieve gedachten uit te bannen. ‘Als je je een keer verspreekt, moet je die verspreking direct uit je hoofd weggooien. Als je eraan gaat denken, verspreek je je meteen nog een keer.’
Benno Baksteen is piloot. Regelmatig moet hij in een split second beslissingen nemen die het lot van honderden mensen bepalen. Zoals die keer toen hij in een Boeing 747 van Amsterdam naar New York vloog, de wachttijd daar te lang was, hij besloot naar Philadelphia uit te wijken, dat vliegveld vervolgens gesloten werd vanwege het onweer, hij naar Baltimore besloot door te vliegen, onderweg te horen kreeg dat hij toch in Philadelphia kon landen, en ondertussen de bodem van de brandstoftank naderbij zag komen. En dat alles nadat hij zo’n twintig uur onafgebroken in touw was geweest. ‘Dan moet je in tien seconden een cruciale beslissing nemen. Valt die verkeerd uit, dan lig je in het gras.’

Collega’s ontwikkelden na verloop van tijd faalangst, maar Baksteen gelooft heilig in het nut van een gedegen training en voorbereiding. ‘Ik heb geen last van spanning. Die krijg je pas als je iets moet doen wat je niet aankan. Piloten, althans bij de gerenommeerde maatschappijen, worden erop getraind om onder alle omstandigheden goed te blijven functioneren.’

Spanning is fout, concentratie is goed, aldus Baksteen. Hij doet alles om tijdens de vlucht zo gespitst mogelijk te zijn. ‘Die anderhalf uur voorbereiding voor een vlucht helpt. Je neemt de weerssituatie door, de belading, de bemanning, je loopt allerlei lijsten af, je herhaalt de vertrekprocedure. Dat is een concentratieritueel waardoor je in the zone komt.’

Edmund Öfner is bergbeklimmer en avonturier. Hij nam deel aan de beklimming van de Mount Everest en de K2, liep naar de Noordpool en achthonderd kilometer door de Australische woestijn, en heeft onlangs in het Peruaanse hooggebergte een Indiaanse graftombe met volledig intacte mummies ontdekt.

Een spierbonk met een wil van staal, een keiharde jongen? Absoluut niet. Deze poldervariant van Indiana Jones is klein (maar taai) en heeft zachte ogen. ‘Ik ben een heel bang jochie. Angst is mijn beschermengel. Zonder angst was ik allang dood geweest. Wil je iets presteren, dan moet je aandacht geven aan je zachte kanten. Het gaat om de geest, die moet het lichaam sturen.’

Psychologische begeleiding

Bergbeklimmer Edmund Öfner, gezagvoerder Benno Baksteen, actrice Sacha Bulthuis, pianist Jan Wijn en darter Raymond van Barneveld hebben het de afgelopen jaren allemaal op hun eigen manier ontdekt: lichaam en geest moeten samenwerken om een topprestatie neer te zetten.

Ook de Nederlandse sporters die vanaf volgende week in Sydney medailles moeten gaan oogsten, hebben dit keer een serieuze psychologische begeleiding gehad. Het gaat nog niet zover als bij de Amerikanen, die zo’n dertig psychologen mee naar Australië nemen, maar wel bestond voor alle sporters de mogelijkheid een mental coach in te schakelen.

Technisch directeur NOC*NSF Joop Alberda: ‘Van de 250 Nederlandse olympiërs zijn er 150 in aanraking geweest met mentale begeleiders. Die hebben getraind op het focusseren, de concentratie vasthouden, op het nastreven van realistische doelstellingen, op time management en op het omgaan met spanning.’

Alberda weet uit eigen ervaring hoe nuttig zo’n begeleiding kan zijn. De coach van het gouden volleybalteam van de Spelen in Atlanta in 1996 haalde voor drie jaar sportpsycholoog Hardy Menkehorst bij het team. Menkehorst nam de volleyballers psychologische tests af, ontwierp speciale trainingen en woonde wekelijks de trainingen bij.

Een hele stap voor een land waar psychologische begeleiding in de sport en andere maatschappelijke sectoren tien jaar geleden nog een taboe was, iets voor sukkels en sissies. Gertjan Steendam, directeur van het Nijmeegse bureau Mental Sport Assessment dat onder meer enkele eredivisievoetbalclubs mentaal begeleidt: ‘Een aantal jaren geleden kregen wij te maken met een club – ik zeg niet in welke sport – waar verschillende spelers bij een psycholoog liepen. Die afspraken moesten met grote zorgvuldigheid worden gemaakt want ze mochten elkaar absoluut niet tegenkomen.’

Sportpsycholoog Hardy Menkehorst: ‘Ik doe dit sinds 1986. In die tijd kwamen de sporters in het donker, via de achterdeur. Tegenwoordig staan de olympische auto’s overdag gewoon voor de deur.’

Een verklaring voor de plotselinge populariteit van de sportpsychologie is dat we het van de Amerikanen hebben afgekeken. In de Verenigde Staten, waar het bezoek aan een psycholoog voor de burger is als een auto met airco, zweren ook de stoerste sporters bij mentale begeleiding. In het blad Psychology Today zei snelwandelaar Curt Clausen onlangs: ‘Het enige verschil tussen jou en de sporter naast je op de baan is mentaal.’

Het barst in de Verenigde Staten van de sportpsychologen, zo constateerde het weekblad US News & World Report in een omslagverhaal (Into the Zone). Zij begeleiden met dezelfde methodes olympische sporters en topmanagers, maar ook huisvrouwen. Ze leren hen te focusseren en het bijna mythische mentale walhalla te bereiken – afwisselend flow en in the zone genoemd – waar het topprestaties regent.

Voormalig topschaatser en thans coach Gerard Kemkers werkte zowel in Nederland als in Amerika en zag daar dat mentale begeleiding werkt. ‘Nederlandse sporters presteren voor 60 procent op basis van lichamelijke eigenschappen en voor 40 procent op mentaliteit. Amerikanen slagen erin het om te draaien. Met minder lichamelijke capaciteiten en een betere instelling bereiken zij hetzelfde. Of meer.’

Ook Nederland kent inmiddels voorbeelden die bewijzen dat psychologische begeleiding niet alleen nuttig is voor de kneusjes, maar ook werkt bij de mentaal geharde sporter. Sportpsycholoog Hardy Menkehorst, die de gouden volleyballers uit 1996 voorbereidde: ‘Jongens als Peter Blangé en Ron Zwerver zijn allesbehalve zwakke broeders, maar ook zij hadden baat bij mental coaching.’

Het voorbeeld van de volleyballers heeft navolging gekregen. Darter Raymond van Barneveld bejubelt de sessies die hij met een sportpsycholoog heeft doorgemaakt. Judoka en Sydneyganger Dennis van der Geest vertelt openhartig in het Algemeen Dagblad dat hij dankzij gesprekken met een psycholoog beter in zijn vel zit en nu ruzie durft te maken met zijn vader, coach en judolegende Cor van der Geest.

Misschien wel de grootste indruk maakten de voorbeelden waar het misging. Nederlandse voetballers als Frank de Boer, Ronald de Boer, Clarence Seedorf, Phillip Cocu, Patrick Kluivert, Jaap Stam en Marco van Basten, die de strafschoppen tijdens de training er aan de lopende band inschoten maar op het moment suprême – onder druk van het goudzoekende publiek en de almaar groeiende strafschopfobie – jammerlijk faalden. Iets vergelijkbaars overkwam talentvolle schaatsers als Gerard Kemkers en Falco Zandstra, die niet met de druk konden omgaan en van het ene op het andere moment door het ijs zakten.

Choken

Het meest dramatische voorbeeld – veel sporters breekt het angstzweet uit als het onderwerp wordt aangekaart – is het choken van Jana Novotna. De Tsjechische tennisster stond in de Wimbledonfinale van 1993 te tennissen als een godin. Ze was snel, agressief en domineerde haar tegenstandster, de Duitse Steffi Graf. In de derde en laatste set kwam ze met 4-1 en 40-0 voor en was ze nog vijf punten verwijderd van haar eerste Wimbledon-zege. Wat er vervolgens allemaal in haar hoofd verkeerd ging, is onduidelijk, maar plotseling verkrampte ze. Ze ging trager bewegen, reageerde langzamer, sloeg ballen als een beginneling en verloor alsnog.

In de tennissport wordt dit verschijnsel choken genoemd. Waardoor het precies wordt veroorzaakt, staat nog open voor discussie, maar het heeft vermoedelijk te maken met faalangst, verlies van concentratie, stress en piekeren, waar intuïtief handelen op zijn plaats was geweest. De term vindt ook buiten de tennissport ingang. Zo werd onlangs in Angelsaksische kranten het missen van de strafschoppen door het Nederlands elftal in de halve finale tegen Italië the biggest choke since Novotna genoemd.

De voormalige tennisser, Wimbledonkampioen (in de dubbel) en thans tv-commentator Jacco Eltingh vindt choken zo’n beladen begrip dat hij het bijna niet in de mond durft te nemen. ‘Hoe meer je erover praat, hoe eerder je het oproept.’ Volgens hem komt het door denken. ‘Als je gaat nadenken, is dat een handrem op je tennis.’ Hij heeft er zelf nooit last van gehad. ‘Onder spanning werd ik altijd rustig.’

Wie sinds de EK-penalties meent dat Nederlanders (klein land, grote verwachtingen) niet tegen druk kunnen, vergist zich. Jacco Eltingh: ‘Mijn generatie tennissers – Richard Krajicek, Jan Siemerink en Paul Haarhuis – heeft juist totaal geen last van choken.’ Er zijn statistieken die aangeven hoe gevoelig een tennisser is voor stress. Een daarvan is het aantal verzilverde breakpoints (mogelijkheden om de servicegame van de tegenstander te winnen). ‘In die statistieken stonden wij altijd bovenaan.’

Negatief gevoel

Het eerste wat sporters en andere presteerders tijdens mental coaching leren, is negatieve gedachten om te zetten in positieve. Darter Raymond van Barneveld betrapte zichzelf eind vorig jaar op dergelijke gedachten, toen hij de druk voelde om opnieuw, net als de voorgaande twee jaar, wereldkampioen te moeten worden. ‘Diverse malen schoot het door mijn hoofd: stel dat ik er in de eerste ronde uitvlieg?’ Wat vervolgens ook gebeurde.

Sportpsycholoog Hardy Menkehorst: ‘Topsporters hebben al hun concentratie nodig. Zodra ze zich met angsten gaan bezighouden, haalt dat de concentratie weg. Ze moeten leren zichzelf toe te spreken in de dingen die ze gaan doen, niet in de dingen die ze vrezen.’

Bergbeklimmer en avonturier Edmund Öfner kwam erachter toen hij op weg was naar de Noordpool. Bij de eerste bevoorrading kreeg hij foto’s te zien van zijn kind, dat geboren werd tijdens zijn tocht. ‘Toen ging het kriebelen. Ik schaamde me: wat ben ik toch een lul dat ik niet bij die geboorte aanwezig was. Ik kreeg het onaangename gevoel dat ik bij elke stap verder wegliep van mijn vrouw Agnes en mijn dochter Floor.’

Zich realiserend dat hij aldus het welslagen van de expeditie in de waagschaal stelde, probeerde hij pratend met zichzelf en zijn tentgenoten dat negatieve gevoel weg te redeneren. Dat lukte na een paar dagen. ‘Opeens ging ik beseffen dat ik niet met elke stap verder van Agnes en Floor wegliep, maar juist naar hen toe. Hoe eerder we op de Noordpool zouden staan, des te eerder zou ik hen weer zien.’

Van essentieel belang is ook om niet te vechten tegen factoren waar je als sporter toch geen invloed op hebt. Raymond van Barneveld: ‘Ik heb van nature de neiging om me aan kleine dingen te irriteren. Als het licht niet goed was, liep ik me op te vreten. Dankzij de gesprekken met de sportpsycholoog heb ik nu zo’n houding van: het heeft toch geen zin me te verzetten. Als het licht niet goed is, heeft iedereen daar last van, dus kan ik maar beter gewoon lekker gooien.’

Edmund Öfner is een van de vele sporters die regelmatig lezingen voor managers geven. Het accepteren van de omstandigheden is daarin een vast element. Öfner zelf kreeg op de Noordpool last van een ontstoken achillespees. ‘Aan het eind van elke middag liep ik te janken van de pijn, terwijl ik wist dat ik nog een paar uur door moest lopen. Dan leer je wel om pijn te accepteren. Het heeft geen enkele zin om boos te worden dat het min veertig is, of dat je achillespees zeer doet. Ook managers moeten niet vechten tegen omstandigheden die ze niet kunnen veranderen. Dat is contraproductief.’

Concentratie (‘focussering’) is een ander punt op de lijst van de sportpsychologen. Wie een topprestatie wil leveren, moet de juiste concentratie hebben, weet ook pianist Jan Wijn. ‘Als je te ontspannen bent, gaat je geest met vakantie en zit je heel oppervlakkig over de piano te aaien. Ben je daarentegen te geconcentreerd, dan staat je lichaam in brand maar horen de mensen helemaal niet wat jij erin stopt.’

Inderdaad, geen overconcentratie, beaamt piloot Benno Baksteen. ‘Een van de gevaren bij vliegen is een tunnelvisie, waarin je niet meer openstaat voor informatie.’ Zijn equivalent van Jana Novotna’s choke is een vlucht van een Lockheed Tristar uit de jaren zeventig. De bemanning dacht abusievelijk dat het landingsgestel niet was uitgeklapt, terwijl het alleen om een kapot lampje ging, en heeft toen van alles geprobeerd om het probleem op te lossen. Ze waren zo geconcentreerd dat ze niet merkten dat de automatische piloot per ongeluk werd uitgeschakeld, waardoor ze hoogte verloren. Uiteindelijk stortte het toestel neer in de Everglade-moerassen van Florida, waarbij de helft van de inzittenden om het leven kwam.

Misschien wel de allerbelangrijkste voorwaarde voor goed presteren is om in het hier en nu te leven. Niet denken aan fouten uit het verleden, niet denken aan wat er gebeurt als je wint of verliest, maar volledig op het heden gespitst zijn. Sportpsycholoog Hardy Menkehorst: ‘Ik vertel sporters altijd dat hun universum maar twee seconden lang is.’

Roes

Zijn de negatieve gedachten uit het hoofd weggepoetst, worden de omstandigheden geaccepteerd zoals ze zijn, is de concentratie optimaal en alle aandacht op het hier en nu gericht, dan kan er een psychologische staat worden bereikt die met flow of in the zone wordt aangeduid. Dat is een roes waarin alles vanzelf gaat en de tijd stilstaat. Ex-schaatser Gerard Kemkers: ‘In wedstrijden waarin ik heel goed reed, mis ik stukken uit mijn geheugen. Ik wist dat ik het bordje had gezien dat ik nog tien ronden moest rijden en zag dan opeens het bordje dat ik nog maar vijf ronden te gaan had.’

Het begrip flow is beroemd geworden door de Hongaars-Amerikaanse psycholoog Mihaly Csikszentmihalyi, die er diverse boeken over schreef. De voormalige hoogleraar psychologie aan de universiteit van Chicago kwam er in de jaren zestig op toen hij schilders bestudeerde. Uit zijn boek Beyond Boredom and Anxiety: ‘Gedurende mijn promotieonderzoek bestudeerde en fotografeerde ik schilders bij hun ezels en het viel me op dat ze in een soort trance kwamen als het werk goed ging. Zodra het schilderij ergens op begon te lijken, werd de schilder er helemaal in gezogen. De motivatie om door te gaan, was zo intens dat moeheid, honger of ongemak geen enkele rol meer speelden.’

Met het uiteindelijke resultaat had deze trance niet zoveel te maken, constateerde de Hongaarse Amerikaan. Zodra het schilderij klaar was, verloren ze ogenblikkelijk de interesse in het doek en ook waren ze helemaal niet zo happig om het te laten zien of te verkopen.

Csikzentmihalyi poneerde de theorie dat het in een dergelijke roes niet om het doel gaat maar om de activiteit zelf. Niet alleen kinderen beleven plezier aan spel, zoals in de traditionele psychologie altijd was gesteld, maar ook volwassenen kunnen zich verliezen in een activiteit die ze aangenaam vinden.

De hoogleraar psychologie trad hiermee in de voetsporen van de Nederlander Johan Huizinga (die ook keurig in zijn boeken wordt genoemd, al spelt hij zijn voornaam als Johann). Huizinga’s homo ludens, de spelende mens, gaat bij Csikzentmihalyi op in de bijzondere psychologische staat flow. Iedereen die lol heeft in wat hij doet, kan in zo’n roes geraken. Een journalist die een stuk zit te tikken, een schaatser die zijn rondjes draait, een manager die zijn werknemers toespreekt, iedereen ervaart soms dat alle stukjes van de puzzel opeens op hun plaats vallen. Pianist Jan Wijn: ‘Ik heb het vaak als ik zit te studeren. Soms gaat het zo lekker dat ik een hele dag achter elkaar doorspeel en vergeet te lunchen. Dan kan ik er niet mee ophouden.’

Ex-coach Joop Alberda constateerde flow bij zijn volleyballers toen ze vier jaar geleden olympisch goud wonnen. ‘Bas van de Goor wist na afloop van de finale niet meer dat we ook achter hadden gestaan tegen de Italianen. Die had in een soort koker geleefd.’

Het enige probleem met deze weldadige toestand is dat hij niet op bestelling komt, constateert sportpsycholoog Hardy Menkehorst. ‘Er zijn sportpsychologen die beweren dat ze je in een flow kunnen krijgen. Dat bestaat niet. Flow is niet te programmeren. Je kunt proberen om een stuk of zeven stoplichten op groen te zetten. Lukt dat, dan kan een sporter een tot twee keer per jaar een flow-ervaring hebben.’

Doet dat heuglijke moment zich de komende weken voor bij Ingrid de Bruijn, Marcel Wouda, Pieter van den Hoogenband, Anky van Grunsven, Margriet Matthijsse, Roy Heiner, Mark Huizinga, Dennis van der Geest, Leontien van Moorsel, Erik Dekker en hun collega’s, dan zouden het wel eens mooie Olympische Spelen voor Nederland kunnen worden.

Dit artikel is verschenen in Elsevier op 16 september 2000