Inflatie leidt tot waardeloos geld, maar kan ook leiden tot gevoelens van waardeloosheid bij mensen. De geschiedenis van het geld zit vol waarschuwingen, aldus historicus en schrijver Henri Beunders in een longread voor EW.
Geld is religie. Je moet erin geloven. Geld is lucht. Als je hardloopt heb je meer nodig dan wanneer je op je bank zit. Veel mensen zaten de afgelopen tijd steeds vaker ’s avonds uitgeput en onderuitgezakt in hun stoel, hopend op wat meer lucht. Vandaag was hun geld wéér wat minder waard geworden. ‘Komt goed hoor,’ hoorden ze de hogepriesters van het geld roepen op tv. ‘We verhogen de rente!’
Maar ach, toen had die andere bank plotseling geen lucht meer. Te weinig ‘gebufferd’. Of te veel obligaties in de kluis die door de rentestijging minder waard worden. Horen we hier een echo van 2008? De pessimisten horen de hele westerse economie al in het ravijn donderen. Niets lijkt meer zeker.
De Banksy van het virtuele geld
Geld was altijd iets tastbaars wat je kon ruilen voor iets anders. Of het nu munten waren, papiergeld, waardepapieren of goud, in de kern was er vertrouwen dát je er iets anders voor kon krijgen. En toen werd al dat geld vervangen door cijfertjes alleen. Niemand wist precies hoe het zat, dat een getal zelf iets waard kon zijn. Daar hadden weinigen aan gedacht. Net zomin als aan uitzoeken wie die uitvinder van de eerste digitale munt, de bitcoin, nu eigenlijk is. Niemand heeft hem ooit gezien, deze Satoshi Nakamoto. Hij is de Banksy van het virtuele geld.
Die anonieme Britse graffitikunstenaar zat misschien wel op zijn bank tijdens de veiling in 2018 van zijn kleurtekening Girl with Balloon. Direct nadat veilinghuis Sotheby’s het werk had afgehamerd op € 1.185.000, werd de onderste helft van het meisje met de rode ballon in verticale repen gesneden door een in de lijst verborgen papierversnipperaar. De koper kocht het toch. Waarom? Men noemde het razendsnel een ‘nieuw kunstwerk’, ter plekke gecreëerd! Unieker kon eigenlijk niet. Dus zou het daarna vast nóg meer waard worden.
Paniek in Silicon Valley aangezwengeld door een paar apps
Banksy stond in 2018 misschien wel symbool voor de verwarring over wat echt is en wat niet, wat waardevol is en waardeloos. Je hoorde toen alom: ‘Negatieve rente, ha! Dat is voor losers. Ik ben nu in de crypto!’ De nog slimmere crypto’s gingen toen in de NFT, de Non-Fungible Tokens, die – zei men – al echt veel mensen rijk hadden gemaakt. Het is een ‘crypto-verzamelaarsding’, een uniek nummer dat op het onnavolgbare computergestuurde heksenbrouwsel blockchain is genoteerd, en meestal ‘het origineel’ van een digitaal kunstwerk vertegenwoordigt.
Al die hightech-genieën die de digitale en virtuele toekomst al meenden te kennen, veranderden begin maart plots in bange kleinburgers. De paniek werd aangezwengeld door een paar apps. En hup, daar bestormden ze en masse digitaal hun hippe bank in hun Silicon Valley, en weg was de bank, net zo snel als die rode ballon van Banksy.
Maar ook in Zwitserland, het land waar de bergen goud van oudsher het hoogst zijn, en waar het bankgeheim even precies werkte als de uurwerken die ze er maken, klonk een week later in één weekeinde: ‘Swatch!’ Hup, weg was Credit Suisse. De bank werd binnen enkele uren per regeringsdecreet overgenomen door ’s lands grootste bank UBS. Dat is nu de enige bank daar. Zo is, roepen liberale Zwitserse critici, deze Hochburg van het kapitalisme in die paar zondagse uren veranderd in ‘staatssocialisme’.
Het kan verkeren.
Eén ei? Kost een half miljoen
Het fenomeen geld is altijd iets mysterieus geweest, in elk geval voor mij. Ik vermoed dat een voorval uit mijn jeugd hier mede debet aan is. Mijn moeder opende eens een kistje met oude foto’s en papieren, en gaf mij een bankbiljet. Er stond op: ‘F-02256490 Reichsbanknote 500 000 Fünfhunderttausend Mark’. Op de achterkant stond: ‘Vijfhonderdduizend Mark betaalt het hoofdkantoor van de Rijksbank bij inlevering van dit biljet’. Er stond ook een datum bij: 1 mei 1923. Dat is nu precies een eeuw geleden, een herdenking waard.
‘Je kon er toen net een ei voor kopen,’ zei mijn moeder. Zij had alleen basisschool. Toen ik als achtjarige vertelde dat ik op school had geleerd dat de aarde rond was, en dat als je bij ons een heel lange breinaald door de aarde zou steken, deze ergens in Australië zou uitkomen, zei ze: ‘Ja, ja, vast.’ Ze kon het moeilijk geloven: viel je er daar dan niet van af? Zo verging het mij in die tijd ook met dat biljet. Een half miljoen mark voor een ei? Sindsdien verzamel ik bankbiljetten uit landen waar ik ooit was – Ostmarken, yuans, peso’s, oude francs, roebels, leks, ja wat niet. De meeste van die biljetten bestaan niet eens meer: land verdwenen (de DDR bijvoorbeeld), munt verdwenen. Of als het land en ook de munt nog wel bestaan – neem de escudo uit Kaapverdië of de Surinaamse dollar – en je toetst hun namen in om de huidige waarde in euro’s te weten te komen, dan zie je eerst een nul, dan een komma, dan weer één of meer nullen en dan, ja hoor, een cijfer boven de nul.
Een biljet van twintig triljoen dollar hangt boven mijn bank
Maar het kan nog erger. Herinnert u zich nog dat de inflatie in Argentinië rond de millenniumwisseling zo’n 2000 procent bedroeg, en het land failliet werd verklaard? Nu gaat het weer die kant op, al bedraagt de inflatie nu máár 100 procent. Zelfs een pot pindakaas wordt op afbetaling verkocht. Elke week betaalt de klant een vijfde van de prijs, tegen de dan geldende koers.
Mijn merkwaardigste ontdekking kwam in 2013. Locatie: Victoria Falls Hotel, net over de grens van Zambia in Zimbabwe, beroemd sinds zeker 1923. Alle groten der aarde logeerden er. Uitkijkend over die wilde waterval vond ik deze luxe ‘verdiend’. Ik had half Afrika ervoor door gefietst.
Ik verbeeldde me dat Agatha Christie, die hier in 1922 logeerde, in mijn kamer haar roman De man in het bruine pak had geschreven. Om een paar souvenirs te kopen liep ik naar buiten, de duisternis in, naar een marktje. Hurkende mensen rond een houtvuurtje met wat namaakmaskertjes en armbandjes voor zich, het bekende waardeloze spul.
‘Hoe heet uw geld hier, mevrouw?’
‘We don’t have a currency, Sir.’
De hyperinflatie van 2008 had de marxistische president Robert Mugabe gedwongen de dollars van de gehate Amerikanen als ruilmiddel toe te laten. Ze toonde me een biljet van toen: ‘Ik beloof de bezitter op verzoek twintig triljoen dollar’. Was getekend: dr. G. Comb, gouverneur van de centrale bank in Harare.
‘Wat wilt u ervoor hebben?’
‘Drie dollar, echte dollars.’
‘Deal!’
Koopje. Hangt nu ook als een Banksy boven mijn bank. Ik vind het zelf namelijk wel een mooi verhaal. En zo zijn we in het heden aanbeland, bij nieuwe verhalen.
Verhalende economie: geld en gerucht
Geld en gerucht zijn soms bijna synoniem. Wij historici wisten dit. Het gekke is: de financiële experts, de economen, de sociologen, de filosofen, de politici zeggen het elkaar nu ook allemaal na. Pas op met verhalen en geruchten! De Amerikaanse econoom en Nobelprijswinnaar Robert J. Shiller zei begin februari 2023 over de huidige situatie – inflatie, stijgende prijzen, krapte aan energie en personeel, rentestijging – dat een beurskrach niet te verwachten is. ‘Maar toch voelt de situatie een beetje aan als 1929’ (Neue Zürcher Zeitung, 04-02-2023). Hij doelde op 24 oktober 1929, ‘Zwarte Donderdag’, toen de beurzen op Wall Street kelderden. Pas de Tweede Wereldoorlog zou economisch een eind maken aan ‘de magere jaren dertig’ die erop volgden.
De huidige economie bevindt zich ‘op onbekend terrein’, aldus Shiller, die als een financieel orakel geldt. Misschien komt er een recessie, ‘misschien zelfs iets groters’. En waar hangt dat grotere van af? Van de verhalen en geschiedenissen die we elkaar vertellen. Zijn boek Narrative Economics (2019) staat er vol mee, hoe verhalen ‘viraal’ gaan en zo grote economische gebeurtenissen veroorzaken, via het mechanisme van de bekende self-fulfilling prophecy.
We kennen ze, de verhalen van begeerte in de tulpengekte in de zeventiende eeuw tot de ‘thumbs up!’ van Nina Brink in de ‘dotcom-bubbel’ van 2000. Daarna volgde 2008, en daarna kwamen de cryptogekte, de negatieve rente en dus de huizengekte. Telkens was het verhaal: als je nu niet koopt, ben je te laat. Zo ontstond de paniek van ‘FOMO’, Fear of Missing Out. Immers, negatieve rente! Wauw, Gratis Geld voor Iedereen! Zo dachten de banken, zo dachten vele huizenkopers, alleen de spaarders dachten het niet. Die zagen wat inflatie voor hen betekende: verarming, naderbij sluipende onteigening.
Gevangen in een narco-consumentistische levensvorm
De Duitser Peter Sloterdijk, fenomenologisch filosoof en tevens tijdgeestorakel, zei eind vorig jaar: ‘De huidige financiële economie lijkt meer op een seminar van tovenaars dan op één van wiskundigen’. Hij vreesde dat Nietzsche weer eens gelijk gaat krijgen, dit keer met zijn opmerking dat het de verlichtingen van nu zijn waarvoor we later het duurste moeten betalen. Ook Sloterdijk noemde het omineuze jaartal 1929.
Na de ‘oercatastrofe’ van de Eerste Wereldoorlog kwam ‘nie wieder!’, nooit meer oorlog. Na 1945 riep men weer ‘nie wieder!’, nooit meer nazisme. In de internationale geldpolitiek kwam er ook een nie wieder!, ‘nooit meer bezuinigen!’, zoals na 1929 was gebeurd.
‘Anticyclisch begroten’ heet dat, met geleend geld projecten beginnen, zo werk creëren, en daarmee meer inkomen en meer vraag naar diensten en spullen. Dat betekent lenen, investeren, uitkeringen verhogen. En desnoods de geldsproeier aanzetten voor het hele gazon, zodat nooit meer een grassprietje het ook maar een seconde zonder water hoeft te doen.
Het gevolg: we hebben ons laten vangen in een ‘soort narco-consumentistische levensvorm’, zoals Sloterdijk het noemt. En dat leidt tot ontwenningsverschijnselen, en dus tot chagrijn. Wie daar de schuld van krijgen? De politici. Zo is op 15 maart in ons land wel gebleken. En dan is ons geld nu nog maar zo’n tien tot vijftien procent minder waard, en in de supermarkt een procent of twintig. Kun je nagaan als het nog minder wordt.
Gedenk de ‘morele oercatastrofe’
Omdat 2023 nog niet voorbij is, kan het geen kwaad om toch maar weer eens aan de hyperinflatie van precies een eeuw geleden te herinneren. De Eerste Wereldoorlog heet de ‘oercatastrofe’ van de twintigste eeuw. Het jaar 1923 kunnen we als de ‘morele oercatastrofe’ zien. Schrijver Sebastian Haffner, toen vijftien jaar oud, herinnerde zich in 1939 in zijn Verhaal van een Duitser dat het hele maandgeld dat zijn vader – een hoge ambtenaar – verdiende, al was uitgegeven op de ochtend na ontvangst, nog voor hij de deur uit ging naar school. Aan een maandkaart voor de tram, aan eten en aan kolen voor een maand. Dan was het geld op. In die hele maand kon niet één keer een krant worden gekocht.
Haffner laat de opmars van Hitler, begonnen in de loopgraven in Vlaanderen, in een stroomversnelling komen met deze inflatie, die op haar beurt zorgde voor de ‘omkering aller waarden’ die Nietzsche had voorspeld. De Duitstalige schrijver en Nobelprijswinnaar Elias Canetti zou in 1960 in Massa en macht nog verder gaan: ‘Men kan zeggen dat er in onze moderne beschavingen behalve oorlogen en revoluties niets is dat men in draagwijdte met inflatie zou kunnen vergelijken.’
Zijn conclusie: zonder de hyperinflatie van 1923 geen Holocaust. Maar hoe ontstond die hyperinflatie in 1923 in Duitsland? Het kortste antwoord: oorlog, sociale verzorgingsstaat en slechte geldpolitiek.
Van hyperinflatie naar Holocaust
De Britse economisch historicus Harold James beschrijft in zijn studie Moments of Shock (2022) de ‘wereldgeschiedenis van inflatie en globalisering van 1850 tot heden’. Zijn redenering klinkt verrassend actueel. De ‘Grote Oorlog’ revolutioneerde de economie, de productie steeg razendsnel. Maar hoe moesten de kosten van de oorlog worden verdeeld? Dat kon door een tussenstatelijke oplossing, of door andere volken ervoor te laten betalen. Bij de vredesbesprekingen in Versailles besloot men voor het laatste: de Duitsers moesten betalen. Met die gedachte waren de landen er in 1914 trouwens ook aan begonnen: we lenen geld, en na de overwinning laten we de verliezer voor alles opdraaien.
Duitsland verloor de oorlog, en verloor ook zijn keizer. Er kwam een democratische republiek, met sociaaldemocraten aan het roer. Zij begonnen aan de opbouw van de verzorgingsstaat. Die kostte veel geld, boven op die enorme herstelbetalingen. Dus nieuwe belastingen? Dat was electoraal niet wenselijk. Het nieuwe kiezersvolk wilde werk en verzorging, maar geloofde, aldus James, tegelijkertijd door de nieuw verworven vrijheid geen belasting te hoeven betalen. Sparen vond men dus ook niet nodig. De financieel-politieke oplossing: meer investeringen aantrekken in het buitenland, en de geldpersen sneller laten draaien.
Behang van bankbiljetten: goedkoper dan verf
Na de moord op industrieel en minister Walther Rathenau in juni 1922 beseften de buitenlandse beleggers dat Duitsland instabiel werd, en begonnen hun investeringen terug te trekken. Begin 1923 marcheerden Franse troepen het Roergebied binnen om, als die herstelbetalingen in goudmarken niet kwamen, ze dan maar zelf op te halen, in de vorm van ‘het zwarte goud’, kolen. Er volgde een staking, gesteund door Berlijn. Men betaalde de arbeiders en ondernemers in het Roergebied gewoon door, om níet te werken. Het lijkt een beetje op de covid-steunmaatregelen.
En weer moesten de drukpersen harder gaan draaien. Uiteindelijk draaiden er duizenden in het hele land, dag en nacht. Zo ging de inflatie in de overdrive. In september 1923 begon men met de bankbiljetten de muren te behangen, want dat was goedkoper dan verf. Ik heb mijn biljet van 500.000 mark nu ook aan de muur gehangen. Nóg een Banksy!
Lees ook van Jeroen van Wensen: Schrikflatie kan de economie te gronde richten
Hebzucht: slimmer willen zijn dan de buurman
Geld is tastbare mystiek, waarin als het geloof is verdwenen, vele crises tot uiting kunnen komen. Over de precieze oorzaken van de beurskrach van 1929, die voor Duitsland de nekslag zou betekenen, bestaat nog altijd discussie. Het ging zo goed! Tussen 1914 en 1926 had de welstand van de Amerikanen zich verdubbeld. Welvaart voor iedereen: bankstel, radio, T-Ford, het kon allemaal op krediet, net als aandelen kopen.
Voor het heden zijn de gevolgen in Duitsland van ‘het einde van het geld’ in 1923 het leerzaamst. Eerst werd iedereen narrig, dat je vandaag wéér minder kon kopen dan gisteren. Het resultaat was dat men slimmer wilde zijn dan de buurman. De spaarzame mens van de traditionele tüchtige waarden werd berekenend, speculatief, hebzuchtig. Toen kwam de furie. Men zag dat mensen met buitenlandse valuta plots in grote auto’s reden en de champagnekurken lieten knallen. Eigen emoties werden naar buiten gebracht door zondebokken te zoeken: de Polen en de westerse toeristen die met hun dollars de hoeren voor het uitzoeken hadden. Daarna volgden the usual suspects als het om geld ging, de joden.
De partij werd de nieuwe zekerheid
Als we Elias Canetti volgen, gaan in het hart van de doorsneemens achter het aanwijzen van een zondebok complexe gevoelens schuil van hulpeloosheid, verraad, minderwaardigheid en zelfhaat.
Hij noemde het begrijpelijk dat na 1918 de slogan ‘Weg met het dictaat van Versailles’ zo effectief werd voor de nazi’s. Versailles betekende het verbod van het leger, en dat betekende het verbod van een Duitse religie. ‘Elke gesloten massa die gewelddadig wordt ontbonden, zet zich om in een open massa, waaraan ze al haar kenmerken meegeeft. De partij neemt de plaats in van het leger.’ De partij werd de zekerheid, zoals het geld dat was geweest, het muntgeld vooral.
De munt is een mens
De mens ervaart, zegt Canetti, de munt als tastbaar, als een echt persoon. De hand die zich eromheen sluit, voelt de munt overal, al zijn randen en vlakken. ‘Een zekere genegenheid voor de munt is algemeen menselijk.’ Daarbij, een munt kan behalve door vuur nauwelijks worden verwoest. Die betrouwbaarheid was misschien wel zijn belangrijkste eigenschap. Een munt loopt niet weg zoals een dier, je moet hem hooguit goed opbergen tegen dieven.
In 1923 had de munt allang gezelschap gekregen van papiergeld. Munten waren iets van de streng hiërarchische ordening van een dorp. Met papiergeld ging het er al meer aan toe als in de grote stad, anoniemer. Bijgevolg zouden we de cryptomunten van nu typerend kunnen noemen voor de global village, die de Canadese filosoof Marshall McLuhan uitriep in dezelfde tijd dat Canetti zijn uitspraken deed, rond 1960: een elektronisch netwerk waarin, zo blijkt nu, iedereen met iedereen is verbonden maar helemaal niemand elkaar kent, ook niet in de fake en crypto geworden sociale media.
Als geld zijn persoonlijkheid verliest
Goed, wat gebeurt er met de mens als de inflatie echt toeslaat? De geldeenheid verliest dan haar persoonlijkheid. Canetti: ‘Ze verandert in een groeiende massa van eenheden. Deze worden steeds waardelozer naarmate de massa groter wordt. De miljoen die men altijd zo graag had willen hebben, heeft men plotseling in zijn hand, maar het zijn geen miljoenen meer, ze heten alleen nog zo.’ Mijn moeder kon er als kind geen ei meer voor kopen.
Als de valuta eenmaal in beweging komt, neemt die het karakter aan van een vlucht. Maar, aldus Canetti, dat leidt tot snelle en onbegrensde groei. En in negatieve richting: het groeiende wordt zwakker en zwakker. En daarmee is de vereenzelviging van de individuele mens met zijn munt verstoord. ‘De mens, die vroeger in hem vertrouwd heeft, moet de daling ervan wel als zijn eigen verlaging voelen.’
Ik kan me nog herinneren hoe ‘journalist van de eeuw’ H.J.A. Hofland tegen het einde van die vorige eeuw even achteloos als trots zei: ‘Ik ben gisteren het miljoen gepasseerd.’ Niet veel later werd de euro ingevoerd, en was hij nog maar een halve miljonair. Of hij zich toen ook nog maar een half mens voelde, vertelt het verhaal niet.
Lees ook dit artikel van Afshin Ellian: Weimarrepubliek toont de fragiele waarheid van de democratie
Door inflatie voelde de Duitse mens zichzelf minder waard
In 1923 was de achteruitgang voor iedereen van hetzelfde laken een pak. Voor groepen die elkaar nooit tegenkwamen, voor loontrekker en rentenier. De arbeider kreeg het zelfs beter dan de welgestelde vader van Haffner, doordat die arbeider per dag of per week kreeg betaald.
Canetti’s conclusie luidde dat door de inflatie de Duitse mens zichzelf minder waard vond als mens. ‘De natuurlijke tendens is dan om iets te vinden wat nog lager wordt aangeslagen dan men zelf wordt.’ Dat werden in de Verenigde Staten nog meer dan voor 1929 de zwarten, dat werden in Duitsland nog meer dan voorheen de joden. ‘Wat men nodig heeft, is een dynamisch proces van vernedering.’ Tot het geld zo waardeloos is dat je het als oud papier kunt weggooien. Of vernietigen. Als een miljard of biljoen mark niks betekent, wat betekenen dan zes miljoen joden?
Zo maakten de hyperinflatie van 1923 en de beurskrach van 1929 met zijn zes miljoen werklozen, de Holocaust mogelijk, doordat ze een wereld schiepen waarin de grote getallen onwerkelijk en onbegrijpelijk leken.
Hemel en hel kunnen erg snel stuivertje wisselen
Vanaf het begin van de inflatie, in 1919, leefde de Duitser steeds meer in het moment, van elke romantische illusie beroofd. Alleen het geld telde nog. Ook nadat in november 1923 de waardeloos geworden mark werd vervangen door een nieuwe Rentenmark. Eén zo’n mark was evenveel waard als eerder een biljoen mark.
Daarop keerde de rust weer. Sterker, al begin 1924 vingen de Goldener Zwanziger aan, ook wel de Roaring Twenties. Het werden de jaren van cabaret, Nieuwe Zakelijkheid en Driestuiveropera, van seksuele uitbundigheid, tussen alle geslachten. De psychologische rust die ontstond direct na de plotselinge overgang naar de nieuwe munt, is een vergeten wonder in de religie die geld heet. Dat is ook leerzaam voor ons, in onze digitale wereld, met ontastbaar en dus misschien wel onmenselijk geld. Hemel en hel kunnen érg snel stuivertje wisselen. En in ons hart wisten we al: wat we nu doen is ‘dansen op de vulkaan’.
Nouveaux riches en nouveaux pauvres
Dit alles kan klinken als een dystopie die ons de lust ontneemt om te komen tot oplossingen voor de crises van nu. Al noemt Harold James wel enkele maatregelen die misschien grote ‘schokmomenten’ na 1918 hadden kunnen voorkomen, of de effecten ervan hadden kunnen dempen. Zoals het internationaal wederzijds kwijtschelden van schulden, en het nationaal heffen van reële belastingen, directe en indirecte. Maar ja, dat zou toen ‘een politieke heldendaad’ hebben betekend. Niet alleen van de democratisch gekozen Duitse rijkskanseliers van na 1918, ook van de buurlanden, en van de opkomende grootmacht én schuldeiser overzee, Amerika. Daartoe was niemand bereid.
Nul rente mag dan economisch idioot zijn, simpel en mooi oogt het wel. Zo is sinds vorig jaar ook inflatie voor sommige partijen een simpele rekensom: geldontwaarding biedt regeringen, banken en bedrijven de mogelijkheid om de kosten op anderen af te wentelen. Die anderen, dat zijn wij, de burgers, zeker de zwakkeren en de niet meer werkende burgers. Mogen sterke inflatie en zeker omvallende banken een nieuwe recessie betekenen, ook een inflatie van tien of vijftien procent leidt al tot een hergroepering van sociaaleconomische klassen, in nieuwe armen en ‘nouveaux riches’, en tot groeiend chagrijn over verminderende toekomstperspectieven bij die ‘nouveaux pauvres’.
Memento mori, de herdenking van ‘de dood van het geld’ in 1923, is daarom deze: verarming en vernedering vergeet de kiezer niet.