Rechters krijgen als het aan het kabinet ligt het recht om wetten te toetsen aan de Nederlandse Grondwet. Dat blijkt uit een brief van ministers Hanke Bruins Slot (CDA) en Franc Weerwind (D66). Het voornemen doorbreekt een lange discussie en kan een grote hervorming zijn van de democratische rechtsstaat.
Nederland is een van de weinige landen ter wereld die rechters niet het recht geeft om regelgeving aan de Grondwet te toetsen. In artikel 120 van de Grondwet wordt het rechters zelfs expliciet verboden. Tal van andere landen geven rechters juist wel dat recht. Het bekendste voorbeeld is de Verenigde Staten. Daar is, net als bijvoorbeeld in Duitsland, een speciaal Hooggerechtshof dat kan oordelen of wetten tegen de Grondwet ingaan.
Nederland heeft haast uniek toetsingsverbod in Grondwet staan
De Nederlandse situatie is opvallend. Rechters mogen wetten wel toetsen aan internationale verdragen, zoals het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De Grondwet schrijft in artikel 94 zelfs voor dat Nederlandse wetgeving niet van toepassing is als die in strijd is met internationale verdragen.
Het toetsingsverbod in de Grondwet is al bedacht in 1848, toen Nederland begon te democratiseren. Het verbod komt voort uit de gedachte dat alleen de volksvertegenwoordigers in het parlement zich mogen bemoeien met regels die voor iedereen gelden. Bovendien zou het onwaarschijnlijk zijn dat het parlement een wet zou aannemen die strijdig is met de Grondwet.
Constitutionele toetsing nodig om positie burger te versterken
Van die visie stapt het kabinet nu af. In een brief van minister van Binnenlandse Zaken Hanke Bruins Slot en minister voor Rechtsbescherming Franc Weerwind geeft het kabinet uitleg. Zij vinden constitutionele toetsing nodig om de positie van de burger ten opzichte van de overheid te versterken. Ook wordt er door het opheffen van het toetsingsverbod een ‘grotere maatschappelijke betekenis’ aan de Grondwet toegekend.
De brief van de ministers toont hoe het kabinet hierover denkt, maar is nog geen concreet voorstel voor een wet. In de zogenoemde hoofdlijnenbrief bakent het kabinet af in welke vorm het constitutionele toetsing in Nederland wil vormgeven. Zo wil het kabinet hiervoor geen speciaal Hooggerechtshof oprichten. Dat had een staatscommissie voor vernieuwing van het parlementair stelsel in 2018 wel geadviseerd.
Kabinet wil dat alle rechters kunnen toetsen aan specifieke rechten
Het kabinet kiest voor een beperkte toetsing van de Grondwet die alle rechters en rechterlijke colleges in de toekomst mogen uitvoeren. Zij mogen dan gaan toetsen aan de vrijheidsrechten die in de Grondwet staan. Dat zijn bijvoorbeeld het recht op vrijheden zoals meningsuiting, godsdienst en levensovertuiging en privacy.
Daarmee kiest het kabinet voor een zogenoemde gespreide toetsing, die alleen geldt voor wetten die door het parlement zijn aangenomen. Volgens een eerder advies van de Raad van State past die vorm van gedecentraliseerde toetsing beter bij het rechtsstelsel.
Indien rechters wetten aan de Grondwet kunnen toetsen, wil het kabinet de gevolgen beperken als zij een wet ongrondwettelijk beoordelen. De rechter kan die wet of een onderdeel daarvan dan buiten toepassing laten. In dat geval wordt geen gevolg gegeven aan de wetsbepaling, maar blijft die wel bestaan met inbegrip van de hogere norm die de rechter op dat moment stelt. Dit moet ervoor zorgen dat een wet niet plotseling vervalt omdat een rechter die strijdig met de Grondwet vindt.
Voorstel voor toetsing liep al eens eerder vast in parlement
Lees ook van vicevoorzitter van de Raad van State, Thom de Graaf: ‘Investeer in vertrouwen’
Met de brief van het kabinet wordt een jarenlange discussie doorbroken. Sinds de jaren tachtig staat het toetsingsverbod onder druk. In 2002 diende GroenLinks-Kamerlid Femke Halsema een initiatiefwet in om het toetsingsverbod te herzien. Die grondwetswijziging werd in eerste instantie akkoord bevonden door de Tweede en Eerste Kamer, maar liep vast bij de tweede lezing. In 2018 trok GroenLinks het voorstel in.
De staatscommissie zwengelde met haar voorstel voor een constitutioneel hof het debat weer aan. Kabinet-Rutte III negeerde dat plan, maar in het Coalitieakkoord van Rutte IV keerde het onderwerp terug. Het kabinet beloofde toen met een voorstel te komen dat nu in de hoofdlijnenbrief is vormgegeven.
Dat is slechts de eerste stap om een wetgevingsproces aan de gang te krijgen waarbij de voornemens van het kabinet worden vormgegeven. Zo is er nog geen garantie dat dit plan van het kabinet zal slagen, waar het voorstel van Halsema vastliep.