Koningsdag in Münster staat dit jaar in het teken van de Vrede, net als de aanstaande oratie van historicus Jacco Pekelder op 15 mei, de 375e verjaardag van de Vrede. EW ging bij hem op bezoek en sprak over de erfenis van 1648 en de geschiedenis van de Duits-Nederlandse betrekkingen.
Is Herr Professor Pekelder aanwezig? ‘Herr Direktor is op zijn kantoor,’ luidt de subtiele correctie van de receptionist in het Haus der Niederlande, in het historische centrum van Münster. Sinds anderhalf jaar is historicus Jacco Pekelder, voorheen werkzaam aan de Universiteit Utrecht, directeur van het Zentrum für Niederlande-Studien. Deze culturele en academische voorpost van Nederland, een half uurtje over de grens bij Enschede, organiseert onder meer Niederlande-Deutschland-Studien, een opleiding voor toekomstige experts in Europese samenwerking. Door de openstaande antieke raampjes van zijn werkkamer klinkt het geroezemoes van een kleine Hanzestad op een zonnige middag, eind april.
Een oratie op een bijzondere dag en een bijzondere plaats
Pekelder is druk, want op 15 mei is zijn grote dag. Niet alleen viert Münster dan de 375ste verjaardag van het vredesverdrag, ook mag hij die dag, als kersverse hoogleraar aan de Westfälische Wilhelms-Universität (binnenkort: Universität Münster), zijn oratie houden. Bij hoge uitzondering niet in de aula van de universiteit, maar op het stadhuis, recht boven de Friedenssaal, waar op die dag in 1648 de Vrede is ondertekend.
Zenuwachtig is Pekelder niet, spannend vindt hij het wel. In de zithoek van zijn werkkamer vertelt hij geestdriftig over zijn oratie, die bestaat uit drie onderdelen, gekoppeld aan drie jaartallen: 1648, 1848 en 2048. ‘In de geschiedenis van de Republiek was Frankrijk de vaste vijand en Engeland de vaste beschermer, ondanks handelsconflicten. Duitsland was the odd one out, het bijzondere geval: een niet of nauwelijks georganiseerde groep staten die – neem het bisdom Münster – nu eens de vredestichter, zoals in 1648, dan weer de vijand kon zijn, zoals in het Rampjaar 1672.’
Ineens weten de Nederlanders: ‘wij zijn géén Duitsers’
De boodschap in zijn oratie: ‘Als je de Nederlands-Duitse relatie goed wilt begrijpen, moet je die bekijken vanuit de Europese machtsverhoudingen.’ Rond 1648 keken Duitsers met bewondering naar de machtige Republiek, met haar kunsten en wetenschappen en haar relatief hoge mate van vrijheid. Tweehonderd jaar later, in het Europese revolutiejaar 1848, zijn de verhoudingen volledig omgedraaid: ‘Nederland is dan definitief een klein land geworden. Intussen gaan Thorbecke en andere politici opeens beseffen dat Duitsland bezig is om zich te verenigen. Ze zitten met de vraag: wat betekent dit voor ons? Eén groot Duitsland brengt zowel kansen als gevaren met zich, maar één ding is ineens klip-en-klaar voor de Nederlanders: zij zijn géén Duitsers.’
Pekelders ogen twinkelen: ‘We denken vaak dat de anti-Duitse houding een gevolg is van ’40-’45, maar ik durf wel te beweren dat het sentiment honderd jaar ouder is. Midden negentiende eeuw al wordt Duitsland een spiegel waarin Nederland zijn zelfbeeld gaat bepalen.’
Laden…
Al vanaf €15 per maand leest u onbeperkt alle edities en artikelen van EW. Bekijk onze abonnementen.
Bent u al abonnee en hebt u al een account? log dan hier in
U bent momenteel niet ingelogd of u hebt geen geldig abonnement.
Wilt u onbeperkt alle artikelen en edities van EW blijven lezen?
Wilt u opnieuw inloggen